Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. tegenpruttelen:


Dutch

Detailed Translations for tegenpruttelen from Dutch to German

tegenpruttelen:

tegenpruttelen verbe (pruttel tegen, pruttelt tegen, pruttelde tegen, pruttelden tegen, tegengeprutteld)

  1. tegenpruttelen (tegensputteren; protesteren; sputteren)
    schwätzen; sich wehren; meckern; murren
    • schwätzen verbe (schwätze, schwätzt, schwätzte, schwätztet, geschwätzt)
    • sich wehren verbe (wehre mich, wehrst dich, wehrt sich, wehrte sich, wehrtet euch, sich gewehrt)
    • meckern verbe (meckere, meckerst, meckert, meckerte, meckertet, gemechert)
    • murren verbe (murre, murrst, murrt, murrte, murrtet, gemurrt)

Conjugations for tegenpruttelen:

o.t.t.
  1. pruttel tegen
  2. pruttelt tegen
  3. pruttelt tegen
  4. pruttelen tegen
  5. pruttelen tegen
  6. pruttelen tegen
o.v.t.
  1. pruttelde tegen
  2. pruttelde tegen
  3. pruttelde tegen
  4. pruttelden tegen
  5. pruttelden tegen
  6. pruttelden tegen
v.t.t.
  1. heb tegengeprutteld
  2. hebt tegengeprutteld
  3. heeft tegengeprutteld
  4. hebben tegengeprutteld
  5. hebben tegengeprutteld
  6. hebben tegengeprutteld
v.v.t.
  1. had tegengeprutteld
  2. had tegengeprutteld
  3. had tegengeprutteld
  4. hadden tegengeprutteld
  5. hadden tegengeprutteld
  6. hadden tegengeprutteld
o.t.t.t.
  1. zal tegenpruttelen
  2. zult tegenpruttelen
  3. zal tegenpruttelen
  4. zullen tegenpruttelen
  5. zullen tegenpruttelen
  6. zullen tegenpruttelen
o.v.t.t.
  1. zou tegenpruttelen
  2. zou tegenpruttelen
  3. zou tegenpruttelen
  4. zouden tegenpruttelen
  5. zouden tegenpruttelen
  6. zouden tegenpruttelen
en verder
  1. ben tegengeprutteld
  2. bent tegengeprutteld
  3. is tegengeprutteld
  4. zijn tegengeprutteld
  5. zijn tegengeprutteld
  6. zijn tegengeprutteld
diversen
  1. pruttel tegen!
  2. pruttelt tegen!
  3. tegengeprutteld
  4. tegenpruttelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tegenpruttelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
meckern protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren blaten; brommen; foeteren; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mekkeren; misnoegen uiten; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen
murren protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren
schwätzen protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren babbelen; ijlen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
sich wehren protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren afhouden; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen; verzetten; weren