Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. tegenspraken:
  2. tegenspreken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tegenspraken from Dutch to German

tegenspraken:

tegenspraken [de ~] nom, pluriel

  1. de tegenspraken (protesten)
    der Widersprüche

Translation Matrix for tegenspraken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Widersprüche protesten; tegenspraken tegenstrijdigheden

tegenspreken:

tegenspreken verbe (spreek tegen, spreekt tegen, sprak tegen, spraken tegen, tegengesproken)

  1. tegenspreken (protesteren; tegenwerpen; weerspreken)
    protestieren; widersprechen; bestreiten
    • protestieren verbe (protestiere, protestierst, protestiert, protestierte, protestiertet, protestiert)
    • widersprechen verbe (widerspreche, widersprichst, widerspricht, widersprach, widerspracht, widersprochen)
    • bestreiten verbe (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
  2. tegenspreken (weerspreken; in tegenspraak zijn met)
    bestreiten; widersprechen; leugnen; verneinen; protestieren; aufmucken
    • bestreiten verbe (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • widersprechen verbe (widerspreche, widersprichst, widerspricht, widersprach, widerspracht, widersprochen)
    • leugnen verbe (leugne, leugnest, leugnet, leugnete, leugnetet, geleugnet)
    • verneinen verbe (verneine, verneinst, verneint, verneinte, verneintet, verneint)
    • protestieren verbe (protestiere, protestierst, protestiert, protestierte, protestiertet, protestiert)
    • aufmucken verbe (mucke auf, muckst auf, muckt auf, muckte auf, mucktet auf, aufgemuckt)
  3. tegenspreken (tegenwerpen; opponeren)
    opponieren; widersprechen
    • opponieren verbe (opponiere, opponierst, opponiert, opponierte, opponiertet, opponiert)
    • widersprechen verbe (widerspreche, widersprichst, widerspricht, widersprach, widerspracht, widersprochen)

Conjugations for tegenspreken:

o.t.t.
  1. spreek tegen
  2. spreekt tegen
  3. spreekt tegen
  4. spreken tegen
  5. spreken tegen
  6. spreken tegen
o.v.t.
  1. sprak tegen
  2. sprak tegen
  3. sprak tegen
  4. spraken tegen
  5. spraken tegen
  6. spraken tegen
v.t.t.
  1. heb tegengesproken
  2. hebt tegengesproken
  3. heeft tegengesproken
  4. hebben tegengesproken
  5. hebben tegengesproken
  6. hebben tegengesproken
v.v.t.
  1. had tegengesproken
  2. had tegengesproken
  3. had tegengesproken
  4. hadden tegengesproken
  5. hadden tegengesproken
  6. hadden tegengesproken
o.t.t.t.
  1. zal tegenspreken
  2. zult tegenspreken
  3. zal tegenspreken
  4. zullen tegenspreken
  5. zullen tegenspreken
  6. zullen tegenspreken
o.v.t.t.
  1. zou tegenspreken
  2. zou tegenspreken
  3. zou tegenspreken
  4. zouden tegenspreken
  5. zouden tegenspreken
  6. zouden tegenspreken
en verder
  1. ben tegengesproken
  2. bent tegengesproken
  3. is tegengesproken
  4. zijn tegengesproken
  5. zijn tegengesproken
  6. zijn tegengesproken
diversen
  1. spreek tegen!
  2. spreekt tegen!
  3. tegengesproken
  4. tegensprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tegenspreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufmucken in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken in opstand komen; rebelleren; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven
bestreiten in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; duelleren; kampen; kleunen; knokken; loochenen; matten; ontkennen; vechten
leugnen in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken loochenen; ontkennen
opponieren opponeren; tegenspreken; tegenwerpen
protestieren in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
verneinen in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken
widersprechen in tegenspraak zijn met; opponeren; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken druisen; druist in tegen

Wiktionary Translations for tegenspreken:

tegenspreken
verb
  1. zich met woorden verzetten

Cross Translation:
FromToVia
tegenspreken widersprechen contradict — deny the truth of statements made by (a person)
tegenspreken leugnen; widersprechen gainsay — to deny; to contradict
tegenspreken streiten; bestreiten; abstreiten; Abrede contester — Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.