Summary
Dutch to German: more detail...
- toebrengen:
-
Wiktionary:
- toebrengen → geben, schenken, angeben, herreichen, verbringen, zubringen, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erteilen, verabreichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, gewähren, gestatten
Dutch
Detailed Translations for toebrengen from Dutch to German
toebrengen:
-
toebrengen
Conjugations for toebrengen:
o.t.t.
- breng toe
- brengt toe
- brengt toe
- brengen toe
- brengen toe
- brengen toe
o.v.t.
- bracht toe
- bracht toe
- bracht toe
- brachten toe
- brachten toe
- brachten toe
v.t.t.
- heb toegebracht
- hebt toegebracht
- heeft toegebracht
- hebben toegebracht
- hebben toegebracht
- hebben toegebracht
v.v.t.
- had toegebracht
- had toegebracht
- had toegebracht
- hadden toegebracht
- hadden toegebracht
- hadden toegebracht
o.t.t.t.
- zal toebrengen
- zult toebrengen
- zal toebrengen
- zullen toebrengen
- zullen toebrengen
- zullen toebrengen
o.v.t.t.
- zou toebrengen
- zou toebrengen
- zou toebrengen
- zouden toebrengen
- zouden toebrengen
- zouden toebrengen
en verder
- ben toegebracht
- bent toegebracht
- is toegebracht
- zijn toegebracht
- zijn toegebracht
- zijn toegebracht
diversen
- breng toe!
- brengt toe!
- toegebracht
- toebrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toebrengen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
zubringen | toebrengen | dichtkrijgen; klikken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden |
zufügen | toebrengen | aan mengsel toevoegen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; erbij doen; erbij voegen; toevoegen; voegen |
Wiktionary Translations for toebrengen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toebrengen | → geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |