Dutch
Detailed Translations for toeleveren from Dutch to German
toeleveren:
-
toeleveren (aanleveren; leveren; bezorgen; brengen; afleveren; overhandigen)
liefern; abliefern; besorgen; zustellen; ausliefern; abgeben; bestellen-
ausliefern verbe (liefere aus, lieferst aus, liefert aus, lieferte aus, liefertet aus, ausgeliefert)
Conjugations for toeleveren:
o.t.t.
- lever toe
- levert toe
- levert toe
- leveren toe
- leveren toe
- leveren toe
o.v.t.
- leverde toe
- leverde toe
- leverde toe
- leverden toe
- leverden toe
- leverden toe
v.t.t.
- heb toegeleverd
- hebt toegeleverd
- heeft toegeleverd
- hebben toegeleverd
- hebben toegeleverd
- hebben toegeleverd
v.v.t.
- had toegeleverd
- had toegeleverd
- had toegeleverd
- hadden toegeleverd
- hadden toegeleverd
- hadden toegeleverd
o.t.t.t.
- zal toeleveren
- zult toeleveren
- zal toeleveren
- zullen toeleveren
- zullen toeleveren
- zullen toeleveren
o.v.t.t.
- zou toeleveren
- zou toeleveren
- zou toeleveren
- zouden toeleveren
- zouden toeleveren
- zouden toeleveren
en verder
- ben toegeleverd
- bent toegeleverd
- is toegeleverd
- zijn toegeleverd
- zijn toegeleverd
- zijn toegeleverd
diversen
- lever toe!
- levert toe!
- toegeleverd
- toeleverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze