Dutch
Detailed Translations for uiteenplaatsen from Dutch to German
uiteenplaatsen:
uiteenplaatsen verbe (plaats uiteen, plaatst uiteen, plaatste uiteen, plaatsten uiteen, uiteengeplaatst)
-
uiteenplaatsen (uit elkaar plaatsen; uiteenzetten)
auseinandersetzen; spreizen-
auseinandersetzen verbe (setze auseinander, setzt auseinander, setzte auseinander, setztet auseinander, auseinandergesetzt)
-
Conjugations for uiteenplaatsen:
o.t.t.
- plaats uiteen
- plaatst uiteen
- plaatst uiteen
- plaatsen uiteen
- plaatsen uiteen
- plaatsen uiteen
o.v.t.
- plaatste uiteen
- plaatste uiteen
- plaatste uiteen
- plaatsten uiteen
- plaatsten uiteen
- plaatsten uiteen
v.t.t.
- heb uiteengeplaatst
- hebt uiteengeplaatst
- heeft uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
- hebben uiteengeplaatst
v.v.t.
- had uiteengeplaatst
- had uiteengeplaatst
- had uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
- hadden uiteengeplaatst
o.t.t.t.
- zal uiteenplaatsen
- zult uiteenplaatsen
- zal uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
- zullen uiteenplaatsen
o.v.t.t.
- zou uiteenplaatsen
- zou uiteenplaatsen
- zou uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
- zouden uiteenplaatsen
en verder
- ben uiteengeplaatst
- bent uiteengeplaatst
- is uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
- zijn uiteengeplaatst
diversen
- plaats uiteen!
- plaatst uiteen!
- uiteengeplaatst
- uiteenplaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uiteenplaatsen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
auseinandersetzen | uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten | accentueren; argumenteren; begrijpelijk maken; belichten; beredeneren; nader bespreken; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; redeneren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren |
spreizen | uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten |