Dutch

Detailed Translations for uitgezocht from Dutch to German

uitgezocht:


Translation Matrix for uitgezocht:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
auserkoren geselecteerd; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven dierbare; gekozen; geliefde; uitverkoren
auserlesen geselecteerd; uitgekozen; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven goddelijk; heerlijk; hemels; hoogwaardig; paradijselijk; patent; perfect; prima; uitmuntend; uitstekend; van goede kwaliteit; verrukkelijk; volmaakt; voortreffelijk; zalig
auserwählt geselecteerd; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven dierbare; gekozen; geliefde; uitverkoren
ausgelesen geselecteerd; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven heel mooi; hoogwaardig; patent; perfect; prima; uitgelezen; uitmuntend; uitstekend; uitverkoren; van goede kwaliteit; volmaakt; voortreffelijk
ausgesucht geselecteerd; uitgekozen; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven assorti; gesorteerd; heel bijzonder; heel mooi; hoogwaardig; patent; perfect; prima; uitgelezen; uitmuntend; uitstekend; van goede kwaliteit; volmaakt; voortreffelijk
ausgewählt geselecteerd; uitgekozen; uitgezocht; verkozen; waaraan voorkeur is gegeven assorti; dierbaar; favoriete; geselecteerd; gesorteerd; heel mooi; hoogwaardig; lievelings; patent; perfect; prima; toegenegen; uitgelezen; uitmuntend; uitstekend; uitverkoren; van goede kwaliteit; verkoren; volmaakt; voortreffelijk
ausgezeichnet briljant; excellent; puik; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk best; fantastisch; fenomenaal; geweldig; goddelijk; groots; heerlijk; hemels; hoogwaardig; mieters; paradijselijk; patent; perfect; prima; puik; superieur; uitmuntend; uitstek; uitstekend; van goede kwaliteit; verrukkelijk; volmaakt; voortreffelijk; zalig
vortrefflich briljant; excellent; puik; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk absoluut; eersteklas; eersterangs; fantastisch; geweldig; goddelijk; grandioos; grondig; groots; heerlijk; helemaal; hemels; hoogwaardig; in het geheel; magnifiek; mieters; paradijselijk; patent; perfect; prima; schitterend; superieur; top; tot de beste klasse behorend; totaal; uitmuntend; uitnemend; uitstek; uitstekend; van goede kwaliteit; verrukkelijk; volkomen; volmaakt; voortreffelijk; zalig
vorzüglich briljant; excellent; puik; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk eersteklas; eersterangs; goddelijk; heerlijk; hemels; hoogwaardig; mieters; paradijselijk; patent; perfect; prima; superieur; top; tot de beste klasse behorend; uitmuntend; uitstek; uitstekend; van goede kwaliteit; verrukkelijk; volmaakt; voortreffelijk; zalig

Related Words for "uitgezocht":

  • uitgezochte

uitgezocht form of uitzoeken:

uitzoeken verbe (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)

  1. uitzoeken (ontwarren; uitpluizen; ontraadselen; )
    aussuchen; heraussuchen; erforschen; ausfransen; trennen; ergründen; herauspicken; erkunden; zupfen; entziffern; klauben; entknoten; sammeln; auswählen; auflösen; forschen; sieben; sortieren; sichten; rupfen; stochern; auslesen; selektieren; auskundschaften; entwirren; enträtseln; aussondern; zerfasern; ausfädeln; aufknöpfen; ausfasern; auseinanderfasern; aufknoten; aufdröseln
    • aussuchen verbe (suche aus, suchst aus, sucht aus, suchte aus, suchtet aus, ausgesucht)
    • heraussuchen verbe (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
    • erforschen verbe (erforsche, erforscht, erforschte, erforschtet, erforscht)
    • ausfransen verbe (franse aus, franst aus, franste aus, franstet aus, ausgefranst)
    • trennen verbe (trenne, trennst, trennt, trennte, trenntet, getrennt)
    • ergründen verbe (ergründe, ergründest, ergründet, ergründete, ergründetet, ergründet)
    • herauspicken verbe (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
    • erkunden verbe (erkunde, erkundest, erkundet, erkundete, erkundetet, erkundet)
    • zupfen verbe (zupfe, zupfst, zupft, zupfte, zupftet, gezupft)
    • entziffern verbe (entziffere, entzifferst, entziffert, entzifferte, entziffertet, entziffert)
    • klauben verbe (klaube, klaubst, klaubt, klaubte, klaubtet, geklaubt)
    • entknoten verbe (entknote, entknotest, entknotet, entknotete, entknotetet, entknotet)
    • sammeln verbe (sammele, sammelst, sammelt, sammelte, sammeltet, gesammelt)
    • auswählen verbe (wähle aus, wählst aus, wählt aus, wählte aus, wähltet aus, ausgewählt)
    • auflösen verbe (löse auf, löst auf, löste auf, löstet auf, aufgelöst)
    • forschen verbe (forsche, forschst, forscht, forschte, forschtet, geforscht)
    • sieben verbe (siebe, siebst, siebt, siebte, siebtet, gesiebt)
    • sortieren verbe (sortiere, sortierst, sortiert, sortierte, sortiertet, sortiert)
    • sichten verbe (sichte, sichtest, sichtet, sichtete, sichtetet, gesichtet)
    • rupfen verbe (rupfe, rupfst, rupft, rupfte, rupftet, gerupft)
    • stochern verbe (stochere, stocherst, stochert, stocherte, stochertet, gestochert)
    • auslesen verbe (lese aus, liest aus, las aus, last aus, ausgelesen)
    • selektieren verbe (selektiere, selektierst, selektiert, selektierte, selektiertet, selektiert)
    • auskundschaften verbe (kundschafte aus, kundschaftest aus, kundschaftet aus, kundschaftete aus, kundschaftetet aus, ausgekundschaftet)
    • entwirren verbe (entwirre, entwirrst, entwirrt, entwirrte, entwirrtet, entwirrt)
    • enträtseln verbe (enträtsele, enträtselst, enträtselt, enträtselte, enträtseltet, enträtselt)
    • aussondern verbe (sondere aus, sonderst aus, sondert aus, sonderte aus, sondertet aus, ausgesondert)
    • zerfasern verbe (zerfasere, zerfaserst, zerfasert, zerfaserte, zerfasertet, zerfasert)
    • ausfädeln verbe (fädele aus, fädelst aus, fädelt aus, fädelte aus, fädeltet aus, ausgefädelt)
    • aufknöpfen verbe (knöpfe auf, knöpfst auf, knöpft auf, knöpfte auf, knöpftet auf, aufgeknöpft)
    • ausfasern verbe (fasere aus, faserst aus, fasert aus, faserte aus, fasertet aus, ausgefasert)
    • auseinanderfasern verbe (fasere auseinander, faserst auseinander, fasert auseinander, faserte auseinander, fasertet auseinander, auseinandergefasert)
    • aufknoten verbe (knote auf, knotest auf, knotet auf, knotete auf, knotetet auf, aufgeknotet)
    • aufdröseln verbe (drösele auf, dröselst auf, dröselt auf, dröselte auf, dröseltet auf, aufgedröselt)
  2. uitzoeken (selecteren; kiezen; uitkiezen; )
    auswählen; selektieren; heraussuchen; sieben; herauspicken; sichten; auslesen; sortieren
    • auswählen verbe (wähle aus, wählst aus, wählt aus, wählte aus, wähltet aus, ausgewählt)
    • selektieren verbe (selektiere, selektierst, selektiert, selektierte, selektiertet, selektiert)
    • heraussuchen verbe (suche heraus, suchst heraus, sucht heraus, suchte heraus, suchtet heraus, herausgesucht)
    • sieben verbe (siebe, siebst, siebt, siebte, siebtet, gesiebt)
    • herauspicken verbe (picke heraus, pickst heraus, pickt heraus, pickte heraus, picktet heraus, herausgepickt)
    • sichten verbe (sichte, sichtest, sichtet, sichtete, sichtetet, gesichtet)
    • auslesen verbe (lese aus, liest aus, las aus, last aus, ausgelesen)
    • sortieren verbe (sortiere, sortierst, sortiert, sortierte, sortiertet, sortiert)
  3. uitzoeken (sorteren; rangeren; schiften; ordenen)
    ordnen; gliedern
    • ordnen verbe (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
    • gliedern verbe (gliedre, gliederst, gliedert, gliederte, gliedertet, gegliedert)

Conjugations for uitzoeken:

o.t.t.
  1. zoek uit
  2. zoekt uit
  3. zoekt uit
  4. zoeken uit
  5. zoeken uit
  6. zoeken uit
o.v.t.
  1. zocht uit
  2. zocht uit
  3. zocht uit
  4. zochten uit
  5. zochten uit
  6. zochten uit
v.t.t.
  1. heb uitgezocht
  2. hebt uitgezocht
  3. heeft uitgezocht
  4. hebben uitgezocht
  5. hebben uitgezocht
  6. hebben uitgezocht
v.v.t.
  1. had uitgezocht
  2. had uitgezocht
  3. had uitgezocht
  4. hadden uitgezocht
  5. hadden uitgezocht
  6. hadden uitgezocht
o.t.t.t.
  1. zal uitzoeken
  2. zult uitzoeken
  3. zal uitzoeken
  4. zullen uitzoeken
  5. zullen uitzoeken
  6. zullen uitzoeken
o.v.t.t.
  1. zou uitzoeken
  2. zou uitzoeken
  3. zou uitzoeken
  4. zouden uitzoeken
  5. zouden uitzoeken
  6. zouden uitzoeken
en verder
  1. ben uitgezocht
  2. bent uitgezocht
  3. is uitgezocht
  4. zijn uitgezocht
  5. zijn uitgezocht
  6. zijn uitgezocht
diversen
  1. zoek uit!
  2. zoekt uit!
  3. uitgezocht
  4. uitzoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzoeken [znw.] nom

  1. uitzoeken (selecteren)
    Aussuchen; Selektieren

Translation Matrix for uitzoeken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aussuchen selecteren; uitzoeken
Selektieren selecteren; uitzoeken
aussondern uitzonderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aufdröseln ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; forceren; losknopen; lospeuteren; losplukken; ontbinden; ontknopen; opheffen; rafels loslaten; stukmaken; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
aufknoten ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; detacheren; forceren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; ontbinden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opbinden; opheffen; oplossen; rafels loslaten; scheiden; stukmaken; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uitrafelen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen
aufknöpfen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; detacheren; forceren; loshaken; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; ophangen; opheffen; opknopen; oplossen; rafels loslaten; scheiden; stukmaken; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
auflösen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbetalen; afbreken; afrekenen; beëindigen; desintegreren; detacheren; exploderen; forceren; in een vloeistof opgaan; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; omzetten; ontbinden; ontcijferen; ontdekken; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwaren; ontwarren; opdoeken; openbreken; opheffen; oplossen; opsporen; scheiden; stukmaken; tornen; tot een oplossing brengen; uit elkaar gaan; uit elkaar vallen; uiteen doen gaan; uiteengaan; uiteenvallen; uithalen; uittrekken; van elkaar gaan; verbreken; verbrijzelen; vereffenen; verrekenen
auseinanderfasern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; forceren; losknopen; ontbinden; ontknopen; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
ausfasern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; rafels loslaten; stukmaken; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
ausfransen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; forceren; losknopen; ontbinden; ontknopen; opheffen; rafels loslaten; stukmaken; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
ausfädeln ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; forceren; lenen; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontbinden; ontknopen; ontlenen; opheffen; rafels loslaten; stukmaken; tornen; uithalen; uitrafelen; uitspoken; uittrekken; verbreken; verbrijzelen
auskundschaften ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken bespieden; uitvorsen; verspieden
auslesen kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; selectie toepassen; uitlezen; uitverkiezen; verkiezen
aussondern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afscheiden; afsplitsen; afzonderen; isoleren
aussuchen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
auswählen kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; kiezen; selectie toepassen; uitlezen; uitverkiezen; verkiezen
entknoten ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; detacheren; forceren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; rafels loslaten; scheiden; stukmaken; uit de war halen; uit elkaar halen; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
enträtseln ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; dechiffreren; decoderen; detacheren; forceren; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; scheiden; stukmaken; tot een oplossing brengen; uit de war halen; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen
entwirren ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; beëindigen; dechiffreren; decoderen; detacheren; forceren; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; rafels loslaten; scheiden; stukmaken; tot een oplossing brengen; uit de war halen; uit elkaar halen; uitrafelen; verbreken; verbrijzelen
entziffern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; een krakend geluid maken; kraken; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen; uit de war halen; uit elkaar halen
erforschen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken bespieden; bestuderen; checken; doorvorsen; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; navorsen; onderzoeken; speuren; verifiëren; verspieden; vorsen
ergründen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken bespieden; doorgronden; onderzoeken; speuren; verspieden; vorsen
erkunden ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken bespieden; checken; doorvorsen; inschrijven; kadastreren; nagaan; natrekken; onderzoeken; speuren; verifiëren; verspieden; vorsen
forschen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken beproeven; checken; doorvorsen; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; onderzoeken; proberen; speuren; uitproberen; verifiëren; vorsen
gliedern ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken delen; indexeren; onderverdelen; opdelen; opsplitsen; splitsen; van indexnummers voorzien
herauspicken kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; peuteren; pulken; uitlezen
heraussuchen kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; uitlezen
klauben ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken peuteren; pulken
ordnen ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; arrangeren; bedisselen; groeperen; indelen; ordenen; rangordenen; rangschikken; regelen; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; systematiseren; vlijen
rupfen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
sammeln ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken accumuleren; bijeen krijgen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; collecteren; geld inzamelen; hopen; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen
selektieren kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen
sichten kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; uitlezen
sieben kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; doorzijgen; filteren; filtreren; laten doorsijpelen; percoleren; uitlezen; zeven; ziften
sortieren kiezen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; ziften aflezen; arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; sorteren; systematiseren; uitlezen
stochern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
trennen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken afbreken; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; beëindigen; delen; desintegreren; detacheren; forceren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontkoppelen; ontrafelen; ontwarren; opdelen; opheffen; opsplitsen; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; uit de war halen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteengaan; uiteenhalen; uiteenvallen; uitsplitsen; van elkaar gaan; verbinding verbreken; verbreken; verbrijzelen; verwijderen
zerfasern ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken rafelen
zupfen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken tokkelen
OtherRelated TranslationsOther Translations
sieben zeven

Synonyms for "uitzoeken":


Related Definitions for "uitzoeken":

  1. bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort1
    • ik moet al deze foto's eens uitzoeken1
  2. een keuze maken uit verschillende mogelijkheden1
    • u mag zelf een plaatsje uitzoeken1
  3. proberen het te weten te komen1
    • zoek jij eens uit wie hier directeur is1

Wiktionary Translations for uitzoeken:


Cross Translation:
FromToVia
uitzoeken erforschen explore — to examine or investigate something systematically
uitzoeken untersuchen investigate — to examine
uitzoeken annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; auslesen; wählen; auswählen; erwählen; aussuchen; eine Auswahl treffen; adoptieren; an Kindes statt annehemen; zu sich nehmen; übernehmen; sich zu eigen machen adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
uitzoeken wählen; auswählen; auslesen; erwählen; erkiesen; aussuchen; auserwählen; eine Auswahl treffen choisir — Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
uitzoeken bestimmen; andeuten; markieren; zeichnen; anzeichnen; kennzeichnen; angeben; weisen; anweisen; hinweisen; zeigen; auslesen; wählen; auswählen; erwählen; aussuchen; auserwählen; eine Auswahl treffen désigner — Traduction à trier
uitzoeken forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen; examinieren; inspizieren; nachsehen; prüfen; überprüfen; nachprüfen; betrachten; beschauen; mustern; besichtigen; durchgehen; durchsehen; begutachten; vergleichen examinerobserver avec attention, avec réflexion.
uitzoeken forschen; untersuchen; ausforschen; erforschen; unterforschen explorerparcourir une région inconnue qu’on venir de découvrir pour en connaître la situation, l’étendue, les mœurs, etc.
uitzoeken forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen fouiller — Traductions à trier suivant le sens
uitzoeken wählen; entscheiden; auswählen; optiren opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
uitzoeken suchen; forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen; eine Untersuchung anstellen rechercher — (1)