Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitgraven:


Dutch

Detailed Translations for uitgraven from Dutch to German

uitgraven:

uitgraven verbe (graaf uit, graaft uit, groef uit, groeven uit, uitgegraven)

  1. uitgraven
    freilegen; ausgraben; graben; aushöhlen
    • freilegen verbe (lege frei, legst frei, legt frei, legte frei, legtet frei, freigelegt)
    • ausgraben verbe (grabe aus, gräbst aus, gräbt aus, grub aus, grubt aus, ausgegraben)
    • graben verbe (grabe, gräbst, gräbt, grub, grubt, gegraben)
    • aushöhlen verbe (höhle aus, höhlst aus, höhlt aus, höhlte aus, höhltet aus, ausgehöhlt)

Conjugations for uitgraven:

o.t.t.
  1. graaf uit
  2. graaft uit
  3. graaft uit
  4. graven uit
  5. graven uit
  6. graven uit
o.v.t.
  1. groef uit
  2. groef uit
  3. groef uit
  4. groeven uit
  5. groeven uit
  6. groeven uit
v.t.t.
  1. heb uitgegraven
  2. hebt uitgegraven
  3. heeft uitgegraven
  4. hebben uitgegraven
  5. hebben uitgegraven
  6. hebben uitgegraven
v.v.t.
  1. had uitgegraven
  2. had uitgegraven
  3. had uitgegraven
  4. hadden uitgegraven
  5. hadden uitgegraven
  6. hadden uitgegraven
o.t.t.t.
  1. zal uitgraven
  2. zult uitgraven
  3. zal uitgraven
  4. zullen uitgraven
  5. zullen uitgraven
  6. zullen uitgraven
o.v.t.t.
  1. zou uitgraven
  2. zou uitgraven
  3. zou uitgraven
  4. zouden uitgraven
  5. zouden uitgraven
  6. zouden uitgraven
en verder
  1. ben uitgegraven
  2. bent uitgegraven
  3. is uitgegraven
  4. zijn uitgegraven
  5. zijn uitgegraven
  6. zijn uitgegraven
diversen
  1. graaf uit!
  2. graaft uit!
  3. uitgegraven
  4. uitgravend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitgraven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausgraben uitgraven blootleggen; graven; opdelven; opgraven; scheppen
aushöhlen uitgraven iets afbreken; slopen; uitdiepen; uithollen; verdiepen
freilegen uitgraven bloot leggen; blootleggen; ontbloten; opdiepen; opduiken; van de bodem ophalen
graben uitgraven delven; graven; opdelven; opgraven; scheppen