Dutch
Detailed Translations for uitlijnen from Dutch to German
uitlijnen:
-
uitlijnen (uitbalanceren; richten)
gleichrichten; auswuchten; ausbalancieren-
gleichrichten verbe (gleichrichte, gleichrichtest, gleichrichtet, gleichrichtete, gleichrichtetet, gegleichrichtet)
-
ausbalancieren verbe (balanziere aus, balanzierst aus, balanziert aus, balanzierte aus, balanziertet aus, ausbalanziert)
-
-
uitlijnen
-
uitlijnen
Conjugations for uitlijnen:
o.t.t.
- lijn uit
- lijnt uit
- lijnt uit
- lijnen uit
- lijnen uit
- lijnen uit
o.v.t.
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnden uit
- lijnden uit
- lijnden uit
v.t.t.
- heb uitgelijnd
- hebt uitgelijnd
- heeft uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
v.v.t.
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
o.t.t.t.
- zal uitlijnen
- zult uitlijnen
- zal uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
o.v.t.t.
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
en verder
- ben uitgelijnd
- bent uitgelijnd
- is uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
diversen
- lijn uit!
- lijnt uit!
- uitgelijnd
- uitlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitlijnen:
Wiktionary Translations for uitlijnen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitlijnen | → ausrichten; justieren | ↔ justify — arrange lines on a page or computer screen |