Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitloten:


Dutch

Detailed Translations for uitloten from Dutch to German

uitloten:

uitloten verbe (loot uit, lootte uit, lootten uit, uitgeloot)

  1. uitloten
    auslosen
    • auslosen verbe (lose aus, losest aus, lost aus, loste aus, lostet aus, ausgelost)

Conjugations for uitloten:

o.t.t.
  1. loot uit
  2. loot uit
  3. loot uit
  4. loten uit
  5. loten uit
  6. loten uit
o.v.t.
  1. lootte uit
  2. lootte uit
  3. lootte uit
  4. lootten uit
  5. lootten uit
  6. lootten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeloot
  2. bent uitgeloot
  3. is uitgeloot
  4. zijn uitgeloot
  5. zijn uitgeloot
  6. zijn uitgeloot
v.v.t.
  1. was uitgeloot
  2. was uitgeloot
  3. was uitgeloot
  4. waren uitgeloot
  5. waren uitgeloot
  6. waren uitgeloot
o.t.t.t.
  1. zal uitloten
  2. zult uitloten
  3. zal uitloten
  4. zullen uitloten
  5. zullen uitloten
  6. zullen uitloten
o.v.t.t.
  1. zou uitloten
  2. zou uitloten
  3. zou uitloten
  4. zouden uitloten
  5. zouden uitloten
  6. zouden uitloten
diversen
  1. loot uit!
  2. loot uit!
  3. uitgeloot
  4. uitlotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitloten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auslosen uitloten inloten; loten; verloten