Summary
Dutch to German: more detail...
- uitsmeren:
-
Wiktionary:
- uitsmeren → schmieren, auftragen, beschmieren, bestreichen
Dutch
Detailed Translations for uitsmeren from Dutch to German
uitsmeren:
-
uitsmeren
ausstreichen-
ausstreichen verbe (streiche aus, streichst aus, streicht aus, strich aus, stricht aus, ausgestrichen)
-
Conjugations for uitsmeren:
o.t.t.
- smeer uit
- smeert uit
- smeert uit
- smeren uit
- smeren uit
- smeren uit
o.v.t.
- smeerde uit
- smeerde uit
- smeerde uit
- smeerden uit
- smeerden uit
- smeerden uit
v.t.t.
- heb uitgesmeerd
- hebt uitgesmeerd
- heeft uitgesmeerd
- hebben uitgesmeerd
- hebben uitgesmeerd
- hebben uitgesmeerd
v.v.t.
- had uitgesmeerd
- had uitgesmeerd
- had uitgesmeerd
- hadden uitgesmeerd
- hadden uitgesmeerd
- hadden uitgesmeerd
o.t.t.t.
- zal uitsmeren
- zult uitsmeren
- zal uitsmeren
- zullen uitsmeren
- zullen uitsmeren
- zullen uitsmeren
o.v.t.t.
- zou uitsmeren
- zou uitsmeren
- zou uitsmeren
- zouden uitsmeren
- zouden uitsmeren
- zouden uitsmeren
en verder
- ben uitgesmeerd
- bent uitgesmeerd
- is uitgesmeerd
- zijn uitgesmeerd
- zijn uitgesmeerd
- zijn uitgesmeerd
diversen
- smeer uit!
- smeert uit!
- uitgesmeerd
- uitsmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitsmeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausstreichen | uitsmeren | effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; vereffenen; verspreiden; verstrooien |
Wiktionary Translations for uitsmeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitsmeren | → schmieren | ↔ smear — to spread (a substance) |
• uitsmeren | → auftragen; beschmieren; bestreichen | ↔ spread — to smear, distribute in a thin layer |