Summary


Dutch

Detailed Translations for uitvegen from Dutch to German

uitvegen:

uitvegen verbe (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)

  1. uitvegen (uitvlakken; wissen; uitwissen; )
    auslöschen; erledigen; ausradieren; ausrotten; vertilgen; entvölkern
    • auslöschen verbe (lösche aus, löscht aus, löschte aus, löschtet aus, ausgelöscht)
    • erledigen verbe (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • ausradieren verbe (radiere aus, radierst aus, radiert aus, radierte aus, radiertet aus, ausradiert)
    • ausrotten verbe (rotte aus, rottest aus, rottet aus, rottete aus, rottetet aus, ausgerottet)
    • vertilgen verbe (vertilge, vertilgst, vertilgt, vertilgte, vertilgtet, vertilgt)
    • entvölkern verbe (entvölkere, entvölkerst, entvölkert, entvölkerte, entvölkertet, entvölkert)

Conjugations for uitvegen:

o.t.t.
  1. veeg uit
  2. veegt uit
  3. veegt uit
  4. vegen uit
  5. vegen uit
  6. vegen uit
o.v.t.
  1. veegde uit
  2. veegde uit
  3. veegde uit
  4. veegden uit
  5. veegden uit
  6. veegden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeveegd
  2. hebt uitgeveegd
  3. heeft uitgeveegd
  4. hebben uitgeveegd
  5. hebben uitgeveegd
  6. hebben uitgeveegd
v.v.t.
  1. had uitgeveegd
  2. had uitgeveegd
  3. had uitgeveegd
  4. hadden uitgeveegd
  5. hadden uitgeveegd
  6. hadden uitgeveegd
o.t.t.t.
  1. zal uitvegen
  2. zult uitvegen
  3. zal uitvegen
  4. zullen uitvegen
  5. zullen uitvegen
  6. zullen uitvegen
o.v.t.t.
  1. zou uitvegen
  2. zou uitvegen
  3. zou uitvegen
  4. zouden uitvegen
  5. zouden uitvegen
  6. zouden uitvegen
en verder
  1. ben uitgeveegd
  2. bent uitgeveegd
  3. is uitgeveegd
  4. zijn uitgeveegd
  5. zijn uitgeveegd
  6. zijn uitgeveegd
diversen
  1. veeg uit!
  2. veegt uit!
  3. uitgeveegd
  4. uitvegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitvegen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auslöschen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen 'n kaars doven; blussen; doorstrepen; doven; smoren; uitblussen; uitdoven
ausradieren uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen te gronde richten; uitroeien; vernielen; verwoesten; wegvagen
ausrotten uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; verdelgen; wegvagen
entvölkern uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen ontvolken
erledigen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afbreken; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; fiksen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitrichten; uitvoeren; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
vertilgen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen binnenkrijgen; opslokken; uitroeien; verdelgen; zwelgen