Dutch
Detailed Translations for vergoelijken from Dutch to German
vergoelijken:
-
vergoelijken (bagatelliseren)
verschleiern; beschönigen; bagatellisieren-
verschleiern verbe (verschleiere, verschleierst, verschleiert, verschleierte, verschleiertet, verschleiert)
-
bagatellisieren verbe (bagatellisiere, bagatellisierst, bagatellisiert, bagatellisierte, bagatellisiertet, bagatellisiert)
-
-
vergoelijken
Conjugations for vergoelijken:
o.t.t.
- vergoelijk
- vergoelijkt
- vergoelijkt
- vergoelijken
- vergoelijken
- vergoelijken
o.v.t.
- vergoelijkte
- vergoelijkte
- vergoelijkte
- vergoelijkten
- vergoelijkten
- vergoelijkten
v.t.t.
- heb vergoelijkt
- hebt vergoelijkt
- heeft vergoelijkt
- hebben vergoelijkt
- hebben vergoelijkt
- hebben vergoelijkt
v.v.t.
- had vergoelijkt
- had vergoelijkt
- had vergoelijkt
- hadden vergoelijkt
- hadden vergoelijkt
- hadden vergoelijkt
o.t.t.t.
- zal vergoelijken
- zult vergoelijken
- zal vergoelijken
- zullen vergoelijken
- zullen vergoelijken
- zullen vergoelijken
o.v.t.t.
- zou vergoelijken
- zou vergoelijken
- zou vergoelijken
- zouden vergoelijken
- zouden vergoelijken
- zouden vergoelijken
diversen
- vergoelijk!
- vergoelijkt!
- vergoelijkt
- vergoelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vergoelijken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bagatellisieren | bagatelliseren; vergoelijken | bagatelliseren |
beschönigen | bagatelliseren; vergoelijken | |
verschleiern | bagatelliseren; vergoelijken | achterhouden; bedekken; bemantelen; camoufleren; hullen; in omgeving op laten gaan; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen |