Summary
Dutch to German: more detail...
- verpesten:
-
Wiktionary:
- verpesten → verderben
- verpesten → verderben, anstecken, infizieren
Dutch
Detailed Translations for verpesten from Dutch to German
verpesten:
-
verpesten (iets bederven; verkankeren)
-
verpesten (bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen)
-
verpesten (vergiftigen; infecteren)
-
verpesten (vergallen; bederven; verknoeien)
Conjugations for verpesten:
o.t.t.
- verpest
- verpest
- verpest
- verpesten
- verpesten
- verpesten
o.v.t.
- verpestte
- verpestte
- verpestte
- verpestten
- verpestten
- verpestten
v.t.t.
- heb verpest
- hebt verpest
- heeft verpest
- hebben verpest
- hebben verpest
- hebben verpest
v.v.t.
- had verpest
- had verpest
- had verpest
- hadden verpest
- hadden verpest
- hadden verpest
o.t.t.t.
- zal verpesten
- zult verpesten
- zal verpesten
- zullen verpesten
- zullen verpesten
- zullen verpesten
o.v.t.t.
- zou verpesten
- zou verpesten
- zou verpesten
- zouden verpesten
- zouden verpesten
- zouden verpesten
diversen
- verpest!
- verpest!
- verpest
- verpestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze