Dutch
Detailed Translations for verpozen from Dutch to German
verpozen:
-
verpozen (uitrusten; rusten; relaxen)
ausruhen; sich ausruhen; ruhen; sich erholen; pausieren-
ausruhen verbe
-
sich ausruhen verbe (ruhe mich aus, ruhst dich aus, ruht sich aus, ruhte sich aus, ruhtet euch aus, sich ausgeruht)
-
sich erholen verbe (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
-
Conjugations for verpozen:
o.t.t.
- verpoos
- verpoost
- verpoost
- verpozen
- verpozen
- verpozen
o.v.t.
- verpoosde
- verpoosde
- verpoosde
- verpoosden
- verpoosden
- verpoosden
v.t.t.
- heb verpoosd
- hebt verpoosd
- heeft verpoosd
- hebben verpoosd
- hebben verpoosd
- hebben verpoosd
v.v.t.
- had verpoosd
- had verpoosd
- had verpoosd
- hadden verpoosd
- hadden verpoosd
- hadden verpoosd
o.t.t.t.
- zal verpozen
- zult verpozen
- zal verpozen
- zullen verpozen
- zullen verpozen
- zullen verpozen
o.v.t.t.
- zou verpozen
- zou verpozen
- zou verpozen
- zouden verpozen
- zouden verpozen
- zouden verpozen
diversen
- verpoos!
- verpoost!
- verpoosd
- verpozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verpozen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
pausieren | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | pauzeren |
ruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
sich ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
sich erholen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | bekomen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden |