Dutch

Detailed Translations for vervaagd from Dutch to German

vervaagd:


Translation Matrix for vervaagd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
diesig vervaagd; weggezakt in het geheugen flauw; heiig; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; vaag; vagelijk; wazig
dunstig vervaagd; weggezakt in het geheugen damp uitwasemend; dampachtig; dampig; flauw; heiig; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; vaag; vagelijk; wazig
grob vervaagd; weggezakt in het geheugen aanmatigend; afgedempt; banaal; barbaars; beestachtig; bot; brutaal; bruut; dierlijk; dorps; gedempt; godgeklaagd; grof; grofgebouwd; hard; hardhandig; heftig; hemeltergend; honds; hondsbrutaal; inhumaan; krukkig; laag-bij-de-grond; log; lomp; meedogenloos; monsterlijk; niet helder; onbeheerst; onbeholpen; onbehouwen; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onduidelijk; ongegeneerd; ongepast; onhandig; onhebbelijk; onheus; onkies; onmenselijk; onopgevoed; onsierlijk van gedaante; onstuimig; onvertogen; onvriendelijk; onzacht; plat; platvloers; plomp; respectloos; ruw; schunnig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; ten hemel schreiend; triviaal; vaag; verkeerd; verregaand; vrijpostig; vunzig; wreed; zeer ergerlijk
heiig vervaagd; weggezakt in het geheugen
unscharf vervaagd; weggezakt in het geheugen bot; onscherp
verschwommen vervaagd; weggezakt in het geheugen afgedempt; beneveld; bot; flauw; gedempt; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onhelder; onscherp; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig

vervagen:

vervagen verbe (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)

  1. vervagen (vaal worden; vervalen; verschieten; verkleuren)
    sichverfärben; verblassen; erblassen; erbleichen; einschießen; bleichen
    • verblassen verbe (verblasse, verblasst, verblasste, verblasstet, verblaßt)
    • erblassen verbe (erblasse, erblasst, erblasste, erblasstet, erblasst)
    • erbleichen verbe (erbleiche, erbleichst, erbleicht, erbleichte, erbleichtet, erbleicht)
    • einschießen verbe (schieße ein, schießest ein, schießt ein, schoß ein, schoßt ein, eingeschossen)
    • bleichen verbe (bleiche, bleichst, bleicht, bleichte, bleichtet, gebleicht)
  2. vervagen (verbleken; tanen)
    erbleichen; erblassen; verblassen; bleichen; auswaschen
    • erbleichen verbe (erbleiche, erbleichst, erbleicht, erbleichte, erbleichtet, erbleicht)
    • erblassen verbe (erblasse, erblasst, erblasste, erblasstet, erblasst)
    • verblassen verbe (verblasse, verblasst, verblasste, verblasstet, verblaßt)
    • bleichen verbe (bleiche, bleichst, bleicht, bleichte, bleichtet, gebleicht)
    • auswaschen verbe (wasche aus, wäschst aus, wäscht aus, wuscht aus, ausgewaschen)
  3. vervagen (in elkaar overlopen; vervloeien)
    verwischen; ineinander überlaufen; sich verwischen; verschwimmen
    • verwischen verbe (verwische, verwischt, verwischte, verwischtet, verwischt)
    • sich verwischen verbe (verwische mich, verwischst dich, verwischt sich, verwischte sich, verwischtet euch, sich verwischt)
    • verschwimmen verbe (verschwimme, verschwimmst, verschwimmt, verschwimmte, verschwimmtet, verschwimmt)

Conjugations for vervagen:

o.t.t.
  1. vervaag
  2. vervaagt
  3. vervaagt
  4. vervagen
  5. vervagen
  6. vervagen
o.v.t.
  1. vervaagde
  2. vervaagde
  3. vervaagde
  4. vervaagden
  5. vervaagden
  6. vervaagden
v.t.t.
  1. ben vervaagd
  2. bent vervaagd
  3. is vervaagd
  4. zijn vervaagd
  5. zijn vervaagd
  6. zijn vervaagd
v.v.t.
  1. was vervaagd
  2. was vervaagd
  3. was vervaagd
  4. waren vervaagd
  5. waren vervaagd
  6. waren vervaagd
o.t.t.t.
  1. zal vervagen
  2. zult vervagen
  3. zal vervagen
  4. zullen vervagen
  5. zullen vervagen
  6. zullen vervagen
o.v.t.t.
  1. zou vervagen
  2. zou vervagen
  3. zou vervagen
  4. zouden vervagen
  5. zouden vervagen
  6. zouden vervagen
diversen
  1. vervaag!
  2. vervaagt!
  3. vervaagd
  4. vervagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vervagen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auswaschen tanen; verbleken; vervagen bleek worden; omspoelen met water; uitspoelen; uitwassen; wit wegtrekken
bleichen tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; bleken; opbleken; wit wegtrekken
einschießen vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen iets mislopen; mislopen; missen
erblassen tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; bleken; opbleken; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verslappen; wit wegtrekken; wit worden
erbleichen tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; bleken; opbleken; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verslappen; wit wegtrekken; wit worden
ineinander überlaufen in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
sich verwischen in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
sichverfärben vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen
verblassen tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; tanen; verbleken; verflauwen; verslappen; wit wegtrekken; wit worden
verschwimmen in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien vagen
verwischen in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien in de doofpot stoppen; verdoezelen