Dutch
Detailed Translations for verwijden from Dutch to German
verwijden:
-
verwijden (expanderen; uitbreiden; verruimen; vermeerderen; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen)
-
verwijden (wijder maken)
erweitern; dehnen; ausweiten; ausbreiten; verbreitern-
verbreitern verbe (verbreitere, verbreiterst, verbreitert, verbreiterte, verbreitertet, verbreitert)
Conjugations for verwijden:
o.t.t.
- verwijd
- verwijdt
- verwijdt
- verwijden
- verwijden
- verwijden
o.v.t.
- verwijdde
- verwijdde
- verwijdde
- verwijdden
- verwijdden
- verwijdden
v.t.t.
- heb verwijd
- hebt verwijd
- heeft verwijd
- hebben verwijd
- hebben verwijd
- hebben verwijd
v.v.t.
- had verwijd
- had verwijd
- had verwijd
- hadden verwijd
- hadden verwijd
- hadden verwijd
o.t.t.t.
- zal verwijden
- zult verwijden
- zal verwijden
- zullen verwijden
- zullen verwijden
- zullen verwijden
o.v.t.t.
- zou verwijden
- zou verwijden
- zou verwijden
- zouden verwijden
- zouden verwijden
- zouden verwijden
diversen
- verwijd!
- verwijdt!
- verwijd
- verwijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verwijden:
Wiktionary Translations for verwijden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verwijden | → ausbreiten | ↔ spread — (intransitive) to take up a larger area, expand |