Dutch
Detailed Translations for voordoen from Dutch to German
voordoen:
-
voordoen (aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen)
erscheinen; eintreten; heraufkommen; ans licht kommen-
erscheinen verbe
-
heraufkommen verbe (komme herauf, kommst herauf, kommt herauf, kam herauf, kamt herauf, heraufgekommen)
-
ans licht kommen verbe
-
-
voordoen (voorvallen; gebeuren; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)
geschehen; passieren; sich ereignen-
geschehen verbe
-
sich ereignen verbe (ereigne mich, ereignest dich, ereignet sich, ereignete sich, ereignetet euch, sich ereignet)
-
-
voordoen (voorbinden)
Conjugations for voordoen:
o.t.t.
- doe voor
- doet voor
- doet voor
- doen voor
- doen voor
- doen voor
o.v.t.
- deed voor
- deed voor
- deed voor
- deden voor
- deden voor
- deden voor
v.t.t.
- heb voorgedaan
- hebt voorgedaan
- heeft voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
v.v.t.
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
o.t.t.t.
- zal voordoen
- zult voordoen
- zal voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
o.v.t.t.
- zou voordoen
- zou voordoen
- zou voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
diversen
- doe voor!
- doet voor!
- voorgedaan
- voordoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voordoen:
Wiktionary Translations for voordoen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voordoen | → passieren; vorkommen | ↔ occur — present itself |
• voordoen | → anwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; antun; anziehen; auflegen; anlegen; legen; setzen; stecken; stellen; applizieren; verabreichen; auftragen; anbringen; beifügen | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• voordoen | → anlegen; beifügen | ↔ apposer — poser, appliquer sur quelque chose. |