Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. voortsukkelen:


Dutch

Detailed Translations for voortsukkelen from Dutch to German

voortsukkelen:

voortsukkelen verbe (sukkel voort, sukkelt voort, sukkelde voort, sukkelden voort, voortgesukkeld)

  1. voortsukkelen (sjokken)
    trödeln; trotten; trudeln; zuckeln
    • trödeln verbe (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • trotten verbe (trotte, trottest, trottet, trottete, trottetet, getrottet)
    • trudeln verbe (trudele, trudelst, trudelt, trudelte, trudeltet, getrudelt)
    • zuckeln verbe (zuckele, zuckelst, zuckelt, zuckelte, zuckeltet, gezuckelt)

Conjugations for voortsukkelen:

o.t.t.
  1. sukkel voort
  2. sukkelt voort
  3. sukkelt voort
  4. sukkelen voort
  5. sukkelen voort
  6. sukkelen voort
o.v.t.
  1. sukkelde voort
  2. sukkelde voort
  3. sukkelde voort
  4. sukkelden voort
  5. sukkelden voort
  6. sukkelden voort
v.t.t.
  1. ben voortgesukkeld
  2. bent voortgesukkeld
  3. is voortgesukkeld
  4. zijn voortgesukkeld
  5. zijn voortgesukkeld
  6. zijn voortgesukkeld
v.v.t.
  1. was voortgesukkeld
  2. was voortgesukkeld
  3. was voortgesukkeld
  4. waren voortgesukkeld
  5. waren voortgesukkeld
  6. waren voortgesukkeld
o.t.t.t.
  1. zal voortsukkelen
  2. zult voortsukkelen
  3. zal voortsukkelen
  4. zullen voortsukkelen
  5. zullen voortsukkelen
  6. zullen voortsukkelen
o.v.t.t.
  1. zou voortsukkelen
  2. zou voortsukkelen
  3. zou voortsukkelen
  4. zouden voortsukkelen
  5. zouden voortsukkelen
  6. zouden voortsukkelen
diversen
  1. sukkel voort!
  2. sukkelt voort!
  3. voortgesukkeld
  4. voortsukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voortsukkelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
trotten sjokken; voortsukkelen
trudeln sjokken; voortsukkelen
trödeln sjokken; voortsukkelen banjeren; dralen; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; zeiken
zuckeln sjokken; voortsukkelen