Summary
Dutch to German: more detail...
- vullen:
-
Wiktionary:
- vullen → füllen, plombieren
- vullen → füllen, ausfüllen, erfüllen, vervollständigen, schieben, stopfen, einrücken, stecken, einsetzen, inserieren, hineintun, hineinlegen, hineinstecken, polstern
Dutch
Detailed Translations for vullen from Dutch to German
vullen:
-
vullen (volstorten; volplempen; volmaken)
-
vullen (volschenken)
füllen; gießen; vollschenken-
vollschenken verbe (schenke voll, schenkst voll, schenkt voll, schenkte voll, schenktet voll, vollgeschenkt)
-
vullen (bijvullen)
-
vullen (opvullen)
-
vullen (volgooien; volgieten)
füllen; vollschütten; vollgießen-
vollschütten verbe (schütte voll, schüttest voll, schüttet voll, schüttete voll, schüttetet voll, vollgeschüttet)
-
vullen (farceren; opvullen)
-
vullen (plomberen)
Conjugations for vullen:
o.t.t.
- vul
- vult
- vult
- vullen
- vullen
- vullen
o.v.t.
- vulde
- vulde
- vulde
- vulden
- vulden
- vulden
v.t.t.
- heb gevuld
- hebt gevuld
- heeft gevuld
- hebben gevuld
- hebben gevuld
- hebben gevuld
v.v.t.
- had gevuld
- had gevuld
- had gevuld
- hadden gevuld
- hadden gevuld
- hadden gevuld
o.t.t.t.
- zal vullen
- zult vullen
- zal vullen
- zullen vullen
- zullen vullen
- zullen vullen
o.v.t.t.
- zou vullen
- zou vullen
- zou vullen
- zouden vullen
- zouden vullen
- zouden vullen
diversen
- vul!
- vult!
- gevuld
- vullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vullen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abfüllen | farceren; opvullen; vullen | bottelen; wegzakken; zakken in |
anfüllen | bijvullen; farceren; opvullen; volmaken; volplempen; volstorten; vullen | bijschenken; bijtanken; bijvullen |
auffüllen | opvullen; vullen | eten opscheppen; invullen; opscheppen |
ausfüllen | volmaken; volplempen; volstorten; vullen | invullen |
füllen | bijvullen; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen | bottelen; vol worden; vollopen |
gießen | volschenken; vullen | bijgieten; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gieten; ingieten; inschenken; intappen; overgieten; overschenken; overstorten; plenzen; schenken; serveren; stortregenen; tappen; vergieten |
plombieren | plomberen; vullen | |
vollgießen | volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volstorten; vullen | |
vollschenken | volschenken; vullen | |
vollschütten | volgieten; volgooien; vullen |
Related Definitions for "vullen":
Wiktionary Translations for vullen:
vullen
Cross Translation:
verb
vullen
-
vol maken
- vullen → füllen
verb
-
veraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vullen | → füllen; ausfüllen | ↔ fill — occupy fully, take up all of |
• vullen | → ausfüllen; erfüllen; vervollständigen | ↔ compléter — rendre complet. |
• vullen | → schieben; füllen; stopfen; einrücken; stecken; einsetzen; inserieren; hineintun; hineinlegen; hineinstecken | ↔ fourrer — introduire, faire entrer, placer en quelque endroit, mettre parmi d’autres choses. |
• vullen | → polstern | ↔ rembourrer — garnir de bourre, de laine, de crin, etc. |