Summary
Dutch to German: more detail...
- wandelen:
-
Wiktionary:
- wandelen → wandern, spazieren
- wandelen → Wandern, Bergwandern, wandern, spazieren gehen, bummeln, laufen, gehen, umhergehen, umherstreifen, spazierengehen
Dutch
Detailed Translations for wandelen from Dutch to German
wandelen:
-
wandelen (kuieren; lopen; slenteren; rondslenteren)
spazieren; bummeln; schlendern; spazierengehen; herumschlendern-
spazierengehen verbe
-
herumschlendern verbe (schlendre herum, schlenderst herum, schlendert herum, schlenderte herum, schlendertet herum, herumgeschlendert)
Conjugations for wandelen:
o.t.t.
- wandel
- wandelt
- wandelt
- wandelen
- wandelen
- wandelen
o.v.t.
- wandelde
- wandelde
- wandelde
- wandelden
- wandelden
- wandelden
v.t.t.
- heb gewandeld
- hebt gewandeld
- heeft gewandeld
- hebben gewandeld
- hebben gewandeld
- hebben gewandeld
v.v.t.
- had gewandeld
- had gewandeld
- had gewandeld
- hadden gewandeld
- hadden gewandeld
- hadden gewandeld
o.t.t.t.
- zal wandelen
- zult wandelen
- zal wandelen
- zullen wandelen
- zullen wandelen
- zullen wandelen
o.v.t.t.
- zou wandelen
- zou wandelen
- zou wandelen
- zouden wandelen
- zouden wandelen
- zouden wandelen
en verder
- ben gewandeld
- bent gewandeld
- is gewandeld
- zijn gewandeld
- zijn gewandeld
- zijn gewandeld
diversen
- wandel!
- wandelt!
- gewandeld
- wandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wandelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bummeln | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | aan de zwier gaan; banjeren; boemelen; de hort op gaan; gaan; lanterfanten; lopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; stappen; uitgaan; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; zich voortbewegen |
herumschlendern | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | omzwerven; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; rondwaren; rondzwalken; zwerven |
schlendern | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | banjeren; drentelen; flaneren; paraderen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren |
spazieren | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | banjeren; drentelen; flaneren; gaan; lopen; slenteren; stappen; zich voortbewegen |
spazierengehen | kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen | banjeren; drentelen; flaneren; gaan; lopen; slenteren; stappen; zich voortbewegen |
Related Definitions for "wandelen":
Wiktionary Translations for wandelen:
wandelen
Cross Translation:
verb
wandelen
-
een wandeling maken
- wandelen → wandern
verb
-
gemächlich gehen zum Zwecke der Entspannung und Zerstreuung
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wandelen | → Wandern; Bergwandern | ↔ hiking — walking |
• wandelen | → wandern | ↔ roam — wander freely |
• wandelen | → spazieren gehen; bummeln | ↔ stroll — wander on foot |
• wandelen | → laufen; gehen; wandern; spazieren gehen | ↔ walk — move on the feet |
• wandelen | → laufen | ↔ walk — to travel a distance by walking |
• wandelen | → umhergehen; umherstreifen; spazierengehen | ↔ se promener — Marcher, aller à pied, à cheval, en voiture, etc. |