Summary


Dutch

Detailed Translations for wegbikken from Dutch to German

wegbikken:

wegbikken verbe (bik weg, bikt weg, bikte weg, bikten weg, weggebikt)

  1. wegbikken (afbikken)
    abschlagen; abhacken
    • abschlagen verbe (schlage ab, schlagst ab, schlagt ab, schlagte ab, schlagtet ab, abgeschlagen)
    • abhacken verbe

Conjugations for wegbikken:

o.t.t.
  1. bik weg
  2. bikt weg
  3. bikt weg
  4. bikken weg
  5. bikken weg
  6. bikken weg
o.v.t.
  1. bikte weg
  2. bikte weg
  3. bikte weg
  4. bikten weg
  5. bikten weg
  6. bikten weg
v.t.t.
  1. heb weggebikt
  2. hebt weggebikt
  3. heeft weggebikt
  4. hebben weggebikt
  5. hebben weggebikt
  6. hebben weggebikt
v.v.t.
  1. had weggebikt
  2. had weggebikt
  3. had weggebikt
  4. hadden weggebikt
  5. hadden weggebikt
  6. hadden weggebikt
o.t.t.t.
  1. zal wegbikken
  2. zult wegbikken
  3. zal wegbikken
  4. zullen wegbikken
  5. zullen wegbikken
  6. zullen wegbikken
o.v.t.t.
  1. zou wegbikken
  2. zou wegbikken
  3. zou wegbikken
  4. zouden wegbikken
  5. zouden wegbikken
  6. zouden wegbikken
diversen
  1. bik weg!
  2. bikt weg!
  3. weggebikt
  4. wegbikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegbikken [znw.] nom

  1. wegbikken (afbikken; bikken)
    Herabschlagen; Abmetzeln; Wegschlagen

Translation Matrix for wegbikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abmetzeln afbikken; bikken; wegbikken
Herabschlagen afbikken; bikken; wegbikken
Wegschlagen afbikken; bikken; wegbikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abhacken afbikken; wegbikken
abschlagen afbikken; wegbikken abstineren; afketsen; afkeuren; afkloppen; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; onthouden; ricocheren; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen