Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. wel:
  2. wellen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for wel:
    • zwar


Dutch

Detailed Translations for wel from Dutch to German

wel:

wel adv

  1. wel (welnu)
    nun; ja
  2. wel (jawel)
    jawohl; ja

wel [de ~] nom

  1. de wel (waterput; bron; put)
    der Brunnen; die Zisterne

Translation Matrix for wel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Brunnen bron; put; waterput; wel bron; bronwater; fonteinen; mineraalwater; waterbron; welwater
Zisterne bron; put; waterput; wel
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- betrekkelijk; redelijk; tamelijk
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- nogal
OtherRelated TranslationsOther Translations
ja inderdaad; ja
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ja jawel; wel; welnu ja; naar; zoals
jawohl jawel; wel
nun wel; welnu momenteel; nu; op het moment; thans

Related Words for "wel":


Synonyms for "wel":


Antonyms for "wel":


Related Definitions for "wel":

  1. behoorlijk, maar niet uitzonderlijk1
    • het was wel leuk op dat feestje1
  2. bevestigen dat het zo is1
    • Jan gaat niet mee, Piet wel1
  3. gezond, in orde1
    • ze voelt zich niet wel1

Wiktionary Translations for wel:

wel
adverb
  1. een ontkenning ontkennend
  2. een ontkenning bevestigend
  3. een toegeving makend.
  4. benadrukkend, verbazing uitdrukkend
  5. wel degelijk
wel
adverb
  1. Gegensätzliches einräumend (zwar - aber)
  2. genauere Beschreibung (und zwar)

Cross Translation:
FromToVia
wel Quelle spring — water source
wel Quelle well — spring
wel doch yes — word used to indicate disagreement or dissent in reply to a negative statement
wel insofern; wofern; ja; allerdings; freilich; immerhin; wohl; zwar si — Conjonction qui introduit une condition (suivie d’une conséquence) ou une supposition qui peut être supprimée en utilisant un conditionnel. Dans le cas où, à condition que, supposer que.
wel Born; Quelle source — Endroit d’où sort l’eau

wel form of wellen:

wellen verbe (wel, welt, welde, welden, geweld)

  1. wellen (borrelen)
    quellen; sprudeln
    • quellen verbe (quelle, quellst, quellt, quellte, quelltet, gequellt)
    • sprudeln verbe (sprudele, sprudelst, sprudelt, sprudelte, sprudeltet, gesprudelt)

Conjugations for wellen:

o.t.t.
  1. wel
  2. welt
  3. welt
  4. wellen
  5. wellen
  6. wellen
o.v.t.
  1. welde
  2. welde
  3. welde
  4. welden
  5. welden
  6. welden
v.t.t.
  1. ben geweld
  2. bent geweld
  3. is geweld
  4. zijn geweld
  5. zijn geweld
  6. zijn geweld
v.v.t.
  1. was geweld
  2. was geweld
  3. was geweld
  4. waren geweld
  5. waren geweld
  6. waren geweld
o.t.t.t.
  1. zal wellen
  2. zult wellen
  3. zal wellen
  4. zullen wellen
  5. zullen wellen
  6. zullen wellen
o.v.t.t.
  1. zou wellen
  2. zou wellen
  3. zou wellen
  4. zouden wellen
  5. zouden wellen
  6. zouden wellen
diversen
  1. wel!
  2. welt!
  3. geweld
  4. wellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
quellen borrelen; wellen in de week zetten; in het hoofd opkomen; ontharden; opwellen; verweken; week maken; weken; zachtmaken
sprudeln borrelen; wellen in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwellen

Related Words for "wellen":


Wiktionary Translations for wellen:


Cross Translation:
FromToVia
wellen schweißen weld — to join materials (especially metals) by applying heat

Related Translations for wel