Verb | Related Translations | Other Translations |
ausbreiten
|
verwijden; wijder maken
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; breder maken; breed uitmeten; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; spreiden; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
ausweiten
|
verwijden; wijder maken
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; oprekken; opzetten; rekken; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
dehnen
|
verwijden; wijder maken
|
krammen; met een kram vastmaken; oprekken; opspannen; rekken; spannen; uitstrekken; zich uitrekken
|
erweitern
|
verwijden; wijder maken
|
breder maken; expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
verbreitern
|
verwijden; wijder maken
|
breder maken; verbreden
|