Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zaaien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zaaien from Dutch to German

zaaien:

zaaien verbe (zaai, zaait, zaaide, zaaiden, gezaaid)

  1. zaaien (inzaaien; bezaaien)
    saën; einsäen; bestreuen; aussäen; besäen; ausstreuen; streuen
    • saën verbe
    • einsäen verbe (säe ein, säst ein, sät ein, säte ein, sätet ein, eingesät)
    • bestreuen verbe (bestreue, bestreust, bestreut, bestreute, bestreutet, bestreut)
    • aussäen verbe (säe aus, säst aus, sät aus, säte aus, sätet aus, ausgesät)
    • besäen verbe (besäe, besäst, besät, besäte, besätet, besät)
    • ausstreuen verbe (streue aus, streust aus, streut aus, streute aus, streutet aus, ausgestreut)
    • streuen verbe (streue, streust, streut, streute, streutet, gestreut)

Conjugations for zaaien:

o.t.t.
  1. zaai
  2. zaait
  3. zaait
  4. zaaien
  5. zaaien
  6. zaaien
o.v.t.
  1. zaaide
  2. zaaide
  3. zaaide
  4. zaaiden
  5. zaaiden
  6. zaaiden
v.t.t.
  1. heb gezaaid
  2. hebt gezaaid
  3. heeft gezaaid
  4. hebben gezaaid
  5. hebben gezaaid
  6. hebben gezaaid
v.v.t.
  1. had gezaaid
  2. had gezaaid
  3. had gezaaid
  4. hadden gezaaid
  5. hadden gezaaid
  6. hadden gezaaid
o.t.t.t.
  1. zal zaaien
  2. zult zaaien
  3. zal zaaien
  4. zullen zaaien
  5. zullen zaaien
  6. zullen zaaien
o.v.t.t.
  1. zou zaaien
  2. zou zaaien
  3. zou zaaien
  4. zouden zaaien
  5. zouden zaaien
  6. zouden zaaien
diversen
  1. zaai!
  2. zaait!
  3. gezaaid
  4. zaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zaaien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausstreuen bezaaien; inzaaien; zaaien een boodschap uitdragen; rondstrooien; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verkondigen; verspreiden; verstrooien
aussäen bezaaien; inzaaien; zaaien een boodschap uitdragen; rondstrooien; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verkondigen; verspreiden; verstrooien
bestreuen bezaaien; inzaaien; zaaien bestrooien; bezaaien
besäen bezaaien; inzaaien; zaaien bestrooien; bezaaien
einsäen bezaaien; inzaaien; zaaien aardappelen poten; poten
saën bezaaien; inzaaien; zaaien
streuen bezaaien; inzaaien; zaaien rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien

Related Definitions for "zaaien":

  1. zaad in de grond stoppen of op de grond strooien1
    • we hebben gras gezaaid1

Wiktionary Translations for zaaien:

zaaien
  1. ausstreuend oder setzend Saatgut in den dafür vorbereiteten Boden bringen

Cross Translation:
FromToVia
zaaien säen sow — disperse seeds
zaaien säen semerrépandre de la graine ou du grain sur une terre préparée, afin de les faire produire et multiplier.