Summary
Dutch to German: more detail...
- zwellen:
-
Wiktionary:
- zwellen → anschwellen, schwellen
- zwellen → aufblähen, aufblasen, schwellen
Dutch
Detailed Translations for zwellen from Dutch to German
zwellen:
-
zwellen (opzwellen)
aufschwellen; schwellen; anschwellen-
aufschwellen verbe
-
anschwellen verbe (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
-
Conjugations for zwellen:
o.t.t.
- zwel
- zwelt
- zwelt
- zwellen
- zwellen
- zwellen
o.v.t.
- zwol
- zwol
- zwol
- zwollen
- zwollen
- zwollen
v.t.t.
- ben gezwollen
- bent gezwollen
- is gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
v.v.t.
- was gezwollen
- was gezwollen
- was gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
o.t.t.t.
- zal zwellen
- zult zwellen
- zal zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
o.v.t.t.
- zou zwellen
- zou zwellen
- zou zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
diversen
- zwel!
- zwelt!
- gezwollen
- zwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Schwellen | wassen; zwellen | dorpels; drempels |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anschwellen | opzwellen; zwellen | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; oprijzen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; toenemen; uitdijen; vermeerderen |
aufschwellen | opzwellen; zwellen | |
schwellen | opzwellen; zwellen | aanwassen; dik worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opzwellen; rijzen; stijgen; uitdijen; uitzwellen |
Wiktionary Translations for zwellen:
zwellen
Cross Translation:
verb
-
in volume toenemen
- zwellen → anschwellen; schwellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zwellen | → aufblähen; aufblasen; schwellen | ↔ bloat — to cause to become distended |
• zwellen | → schwellen | ↔ swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged |
• zwellen | → schwellen | ↔ enfler — augmenter un corps de volume ; gonfler. |