Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verzekerde:
  2. verzekeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verzekerde from Dutch to English

verzekerde:

verzekerde [de ~] nom

  1. de verzekerde
    the insured; the policyholder

Translation Matrix for verzekerde:

NounRelated TranslationsOther Translations
insured verzekerde
policyholder verzekerde
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
insured gecovered; gedekt; gezekerd

Wiktionary Translations for verzekerde:

verzekerde
noun
  1. iemand wiens belang of lijf is verzekerd

verzekeren:

verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)

  1. verzekeren (garanderen; waarborgen; instaan voor; vast beloven)
    to guarantee; to warrant; to vouch for; to underwrite
    • guarantee verbe (guarantees, guaranteed, guaranteeing)
    • warrant verbe (warrants, warranted, warranting)
    • vouch for verbe (vouches for, vouched for, vouching for)
    • underwrite verbe (underwrites, underwrote, underwriting)
  2. verzekeren (vastmaken; vastleggen; bevestigen; )
    to secure; to tie up; to fasten
    • secure verbe (secures, secured, securing)
    • tie up verbe (ties up, tied up, tying up)
    • fasten verbe (fastens, fastened, fastening)

Conjugations for verzekeren:

o.t.t.
  1. verzeker
  2. verzekert
  3. verzekert
  4. verzekeren
  5. verzekeren
  6. verzekeren
o.v.t.
  1. verzekerde
  2. verzekerde
  3. verzekerde
  4. verzekerden
  5. verzekerden
  6. verzekerden
v.t.t.
  1. heb verzekerd
  2. hebt verzekerd
  3. heeft verzekerd
  4. hebben verzekerd
  5. hebben verzekerd
  6. hebben verzekerd
v.v.t.
  1. had verzekerd
  2. had verzekerd
  3. had verzekerd
  4. hadden verzekerd
  5. hadden verzekerd
  6. hadden verzekerd
o.t.t.t.
  1. zal verzekeren
  2. zult verzekeren
  3. zal verzekeren
  4. zullen verzekeren
  5. zullen verzekeren
  6. zullen verzekeren
o.v.t.t.
  1. zou verzekeren
  2. zou verzekeren
  3. zou verzekeren
  4. zouden verzekeren
  5. zouden verzekeren
  6. zouden verzekeren
diversen
  1. verzeker!
  2. verzekert!
  3. verzekerd
  4. verzekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzekeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
guarantee borg; cautie; garantie; garantiebewijs; gratis service; keur; onderpand; pand; vrijwaring; waarborg; waarborging; waarborgsom
secure borgen
warrant aanschrijving; deurwaardersexploot; kennisgeving; keur; licentie; mandaat; procuratie; sommatie; vergunning; volmacht; waarborg
VerbRelated TranslationsOther Translations
fasten bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten
guarantee garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor
secure bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; opslaan; van alarm voorzien; vastmaken; vastzetten; verkrijgen; verwerven; zekeren
tie up bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten
underwrite garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg zijn; garant staan; instaan voor
vouch for garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen
warrant garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
secure veilig

Synonyms for "verzekeren":


Related Definitions for "verzekeren":

  1. ervoor zorgen dat zeker is1
    • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  2. er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt1
    • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1

Wiktionary Translations for verzekeren:

verzekeren
verb
  1. (overgankelijk) verklaren dat iets toekomstigs met zekerheid te verwachten is
verzekeren
verb
  1. to make sure or certain of; guarantee
  2. to deal in such contracts
  3. to assure, give confidence in the trustworthiness
  4. to provide for compensation if some risk occurs
  5. To save harmless; to secure against loss or damage; to insure
  6. make sure or certain
  7. to reassure
  8. to give someone confidence in the trustworthiness of something
  9. to make sure and secure

Cross Translation:
FromToVia
verzekeren assent; say yes; assert; state; aver affirmerassurer, soutenir qu’une chose est vraie.
verzekeren certify; assure; affirm; ensure certifier — Témoigner qu’une chose est vraie.