Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. stukgaan:
  2. stuk gaan:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stukgaan from Dutch to English

stukgaan:

stukgaan verbe (ga stuk, gaat stuk, ging stuk, gingen stuk, stukgegaan)

  1. stukgaan (kapotgaan; onklaar raken)
    to become defective; to break; to fall to pieces
    • become defective verbe (becomes defective, becoming defective)
    • break verbe (breaks, broke, breaking)
    • fall to pieces verbe (falls to pieces, fell to pieces, falling to pieces)

Conjugations for stukgaan:

o.t.t.
  1. ga stuk
  2. gaat stuk
  3. gaat stuk
  4. gaan stuk
  5. gaan stuk
  6. gaan stuk
o.v.t.
  1. ging stuk
  2. ging stuk
  3. ging stuk
  4. gingen stuk
  5. gingen stuk
  6. gingen stuk
v.t.t.
  1. ben stukgegaan
  2. bent stukgegaan
  3. is stukgegaan
  4. zijn stukgegaan
  5. zijn stukgegaan
  6. zijn stukgegaan
v.v.t.
  1. was stukgegaan
  2. was stukgegaan
  3. was stukgegaan
  4. waren stukgegaan
  5. waren stukgegaan
  6. waren stukgegaan
o.t.t.t.
  1. zal stukgaan
  2. zult stukgaan
  3. zal stukgaan
  4. zullen stukgaan
  5. zullen stukgaan
  6. zullen stukgaan
o.v.t.t.
  1. zou stukgaan
  2. zou stukgaan
  3. zou stukgaan
  4. zouden stukgaan
  5. zouden stukgaan
  6. zouden stukgaan
diversen
  1. ga stuk!
  2. gat stuk!
  3. stukgegaan
  4. stukgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stukgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
break breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
VerbRelated TranslationsOther Translations
become defective kapotgaan; onklaar raken; stukgaan breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan
break kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; slechten; stukbreken; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
fall to pieces kapotgaan; onklaar raken; stukgaan desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verkommeren; vervallen

Wiktionary Translations for stukgaan:

stukgaan
verb
  1. to fail
  2. intransitive: to stop functioning properly or altogether

stuk gaan: