Dutch

Detailed Translations for kortaf from Dutch to English

kortaf:

kortaf adj

  1. kortaf (bruusk; nors; onzacht)
    blunt; curt; short; abrupt; steep
  2. kortaf (zonder omhaal; bot)
    blunt
  3. kortaf (snauwend; wrevelig; korzelig)

Translation Matrix for kortaf:

NounRelated TranslationsOther Translations
snarling gegrom
VerbRelated TranslationsOther Translations
blunt afstompen; vervlakken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
abrupt bruusk; kortaf; korzelig; nors; onzacht; snauwend; wrevelig abrupt; eensklaps; ineens; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps
blunt bot; bruusk; kortaf; nors; onzacht; zonder omhaal abrupt; bot; cru; direct; eensklaps; ineens; kortzichtig; onbewimpeld; ongenuanceerd; ongezouten; onomwonden; onscherp; onverbloemd; onverhoeds; onverholen; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; openhartig; openlijk; plots; plotseling; plotsklaps; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk; stomp
curt bruusk; kortaf; nors; onzacht bits; kattig; onvriendelijk; pinnig; snauwerig; snibbig; spinnig; vinnig
short klein; ondermaats; van geringe afmeting
snappy kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig bits; fel; flitsend; hanig; hip; kattig; onvriendelijk; pinnig; scherp; snauwerig; snel; snibbig; spinnig; trendy; vinnig; vlijmend; vlot
steep bruusk; kortaf; nors; onzacht hellend; schuin aflopend; steil
ModifierRelated TranslationsOther Translations
short bruusk; kortaf; nors; onzacht eindig; vergankelijk; voorbijgaand
snarling kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig

Wiktionary Translations for kortaf:

kortaf
adjective
  1. -
  2. curt in manner

Cross Translation:
FromToVia
kortaf abrupt; steep; brusque; blunt; off-hand; off-handed abrupt — Dont la pente est escarpée et comme rompre.
kortaf brusque; brusk; abrupt; off-hand; off-handed brusque — Qui agir par saccades violentes.
kortaf rigid; steep; abrupt; off-hand; off-handed; stringent; tense; tight; stiff raide — Traductions à trier suivant le sens
kortaf jerky; choppy saccadé — Qui est brusque et irrégulier.
kortaf sudden; abrupt; off-hand; off-handed; suddenly; all of a sudden soudain — Qui est subit, prompt.

kortaf form of afkorten:

afkorten verbe (kort af, kortte af, kortten af, afgekort)

  1. afkorten
    to abbreviate; to shorten
    • abbreviate verbe (abbreviates, abbreviated, abbreviating)
    • shorten verbe (shortens, shortened, shortening)

Conjugations for afkorten:

o.t.t.
  1. kort af
  2. kort af
  3. kort af
  4. korten af
  5. korten af
  6. korten af
o.v.t.
  1. kortte af
  2. kortte af
  3. kortte af
  4. kortten af
  5. kortten af
  6. kortten af
v.t.t.
  1. heb afgekort
  2. hebt afgekort
  3. heeft afgekort
  4. hebben afgekort
  5. hebben afgekort
  6. hebben afgekort
v.v.t.
  1. had afgekort
  2. had afgekort
  3. had afgekort
  4. hadden afgekort
  5. hadden afgekort
  6. hadden afgekort
o.t.t.t.
  1. zal afkorten
  2. zult afkorten
  3. zal afkorten
  4. zullen afkorten
  5. zullen afkorten
  6. zullen afkorten
o.v.t.t.
  1. zou afkorten
  2. zou afkorten
  3. zou afkorten
  4. zouden afkorten
  5. zouden afkorten
  6. zouden afkorten
diversen
  1. kort af!
  2. kort af!
  3. afgekort
  4. afkortende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkorten [znw.] nom

  1. afkorten
    the abbreviating; the abridging

Translation Matrix for afkorten:

NounRelated TranslationsOther Translations
abbreviating afkorten bekorten; inkorten; korten; korter maken; snoeien; verkorten
abridging afkorten bekorten; inkorten; korten; korter maken; snoeien; verkorten
VerbRelated TranslationsOther Translations
abbreviate afkorten inkorten; korten
shorten afkorten bekorten; inkorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; korten; korter maken; minder maken; minimaliseren; recapituleren; samenvatten; verkorten; verkrappen

Wiktionary Translations for afkorten:

afkorten
verb
  1. kortere versies voor veelgebruikte woorden of woordgroepen bedenken
afkorten
verb
  1. to make shorter

Cross Translation:
FromToVia
afkorten abbreviate abbreviierentransitiv, Linguistik: in Schrift und Druck abkürzen oder durch ein Zeichen ersetzen
afkorten abstract; summarize; outline; recapitulate; decrease; lessen; diminish; ease; shrink; abridge; abbreviate; shorten; curtail abrégerrendre plus court.
afkorten abbreviate; abridge; curtail; shorten; behead; decapitate raccourcirrendre plus court.