Dutch
Detailed Translations for uitbouw from Dutch to English
uitbouw:
Translation Matrix for uitbouw:
uitbouwen:
-
uitbouwen (bijbouwen; aanbouwen)
-
uitbouwen (expanderen; uitbreiden; verruimen; vermeerderen; verwijden; verbreiden; uitdijen; openen)
Conjugations for uitbouwen:
o.t.t.
- bouw uit
- bouwt uit
- bouwt uit
- bouwen uit
- bouwen uit
- bouwen uit
o.v.t.
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwden uit
- bouwden uit
- bouwden uit
v.t.t.
- heb uit gebouwd
- hebt uit gebouwd
- heeft uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
v.v.t.
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
o.t.t.t.
- zal uitbouwen
- zult uitbouwen
- zal uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
o.v.t.t.
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
en verder
- ben uit gebouwd
- bent uit gebouwd
- is uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
diversen
- bouw uit!
- bouwt uit!
- uit gebouwd
- uitbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbouwen:
Wiktionary Translations for uitbouwen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbouwen | → aggrandize; amplify; augment; enlarge; grow; increase; magnify; step up | ↔ agrandir — rendre plus grand. |
• uitbouwen | → augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax | ↔ augmenter — rendre une quantité plus grande. |
• uitbouwen | → anoint; smear; spread; grease; apply; lay out; spread out; extend; spread-eagle; augment; enlarge; increase; aggrandize; magnify; step up; unroll; unfold; unfurl; expand; reach; stretch; stretch out; adulterate; dilute | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |