Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ontmaskeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontmaskeren from Dutch to English

ontmaskeren:

ontmaskeren verbe (ontmasker, ontmaskert, ontmaskerde, ontmaskerden, ontmaskerd)

  1. ontmaskeren (blootleggen; onthullen)
    to expose; to unmask
    • expose verbe (exposes, exposed, exposing)
    • unmask verbe (unmasks, unmasked, unmasking)

Conjugations for ontmaskeren:

o.t.t.
  1. ontmasker
  2. ontmaskert
  3. ontmaskert
  4. ontmaskeren
  5. ontmaskeren
  6. ontmaskeren
o.v.t.
  1. ontmaskerde
  2. ontmaskerde
  3. ontmaskerde
  4. ontmaskerden
  5. ontmaskerden
  6. ontmaskerden
v.t.t.
  1. heb ontmaskerd
  2. hebt ontmaskerd
  3. heeft ontmaskerd
  4. hebben ontmaskerd
  5. hebben ontmaskerd
  6. hebben ontmaskerd
v.v.t.
  1. had ontmaskerd
  2. had ontmaskerd
  3. had ontmaskerd
  4. hadden ontmaskerd
  5. hadden ontmaskerd
  6. hadden ontmaskerd
o.t.t.t.
  1. zal ontmaskeren
  2. zult ontmaskeren
  3. zal ontmaskeren
  4. zullen ontmaskeren
  5. zullen ontmaskeren
  6. zullen ontmaskeren
o.v.t.t.
  1. zou ontmaskeren
  2. zou ontmaskeren
  3. zou ontmaskeren
  4. zouden ontmaskeren
  5. zouden ontmaskeren
  6. zouden ontmaskeren
en verder
  1. ben ontmaskerd
  2. bent ontmaskerd
  3. is ontmaskerd
  4. zijn ontmaskerd
  5. zijn ontmaskerd
  6. zijn ontmaskerd
diversen
  1. ontmasker!
  2. ontmaskert!
  3. ontmaskerd
  4. ontmaskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontmaskeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
expose blootleggen; onthullen; ontmaskeren aanschouwelijk maken; beschikbaar maken; bloot stellen aan; blootleggen; demonstreren; graven; ontluiken; opbloeien; opdelven; opgraven; scheppen; veraanschouwelijken; zich ontsluiten
unmask blootleggen; onthullen; ontmaskeren

Wiktionary Translations for ontmaskeren:

ontmaskeren
verb
  1. de ware aard laten zien van iets of iemand
ontmaskeren
verb
  1. to discredit or expose the falsehood of something