Dutch

Detailed Translations for zeveren from Dutch to English

zeveren:

zeveren [znw.] nom

  1. zeveren
    the drooling

zeveren verbe (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

  1. zeveren (kwijlen)
    to slobber; to dribble; to jabber; to drone on; to waffle; to slaver; to babble; to talk rubbish; to blab; to prattle; to gab; to chat; to talk crap; to prattle on; to chatter
    • slobber verbe (slobbers, slobbered, slobbering)
    • dribble verbe (dribbles, dribbled, dribbling)
    • jabber verbe (jabbers, jabbered, jabbering)
    • drone on verbe (drones on, droned on, droning on)
    • waffle verbe (waffles, waffled, waffling)
    • slaver verbe (slavers, slavered, slavering)
    • babble verbe (babbles, babbled, babbling)
    • talk rubbish verbe (talks rubbish, talked rubbish, talking rubbish)
    • blab verbe (blabs, blabbed, blabbing)
    • prattle verbe (prattles, prattled, prattling)
    • gab verbe (gabs, gabbed, gabbing)
    • chat verbe (chats, chated, chating)
    • talk crap verbe (talks crap, talked crap, talking crap)
    • prattle on verbe (prattles on, prattled on, prattling on)
    • chatter verbe (chatters, chattered, chattering)
  2. zeveren (kletspraat verkopen; lullen; zwammen; zwetsen)
    to twaddle; to babble; to prattle; to talk crap; to jabber; to talk rot; to gab; to talk rubbish; to rot; to jaw; to blab; to have a chat; to chat; to chatter; to drivel; to prattle on
    • twaddle verbe (twaddles, twaddled, twaddling)
    • babble verbe (babbles, babbled, babbling)
    • prattle verbe (prattles, prattled, prattling)
    • talk crap verbe (talks crap, talked crap, talking crap)
    • jabber verbe (jabbers, jabbered, jabbering)
    • talk rot verbe (talks rot, talked rot, talking rot)
    • gab verbe (gabs, gabbed, gabbing)
    • talk rubbish verbe (talks rubbish, talked rubbish, talking rubbish)
    • rot verbe (rots, rotted, rotting)
    • jaw verbe (jaws, jawed, jawing)
    • blab verbe (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a chat verbe (has a chat, had a chat, having a chat)
    • chat verbe (chats, chated, chating)
    • chatter verbe (chatters, chattered, chattering)
    • drivel verbe (drivels, driveled, driveling)
    • prattle on verbe (prattles on, prattled on, prattling on)

Conjugations for zeveren:

o.t.t.
  1. zever
  2. zevert
  3. zevert
  4. zeveren
  5. zeveren
  6. zeveren
o.v.t.
  1. zeverde
  2. zeverde
  3. zeverde
  4. zeverden
  5. zeverden
  6. zeverden
v.t.t.
  1. heb gezeverd
  2. hebt gezeverd
  3. heeft gezeverd
  4. hebben gezeverd
  5. hebben gezeverd
  6. hebben gezeverd
v.v.t.
  1. had gezeverd
  2. had gezeverd
  3. had gezeverd
  4. hadden gezeverd
  5. hadden gezeverd
  6. hadden gezeverd
o.t.t.t.
  1. zal zeveren
  2. zult zeveren
  3. zal zeveren
  4. zullen zeveren
  5. zullen zeveren
  6. zullen zeveren
o.v.t.t.
  1. zou zeveren
  2. zou zeveren
  3. zou zeveren
  4. zouden zeveren
  5. zouden zeveren
  6. zouden zeveren
diversen
  1. zever!
  2. zevert!
  3. gezeverd
  4. zeverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zeveren:

NounRelated TranslationsOther Translations
babble achterklap; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekwebbel; geroddel; klap; klets; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
chat babbeltje; causerie; chat; chatgesprek; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
chatter gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
drivel gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
drooling zeveren
jabber brabbeltaal; gebabbel; gebazel; gebrabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; koeterwaals; leuterpraat
jaw achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
prattle achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels
rot gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
slaver slavenhaler; slavenschip
slobber kwijl; slijm; slijmachtig speeksel
twaddle apekool; flauwekul; gebazel; gebeuzel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kul; larie; leuterpraat; nonsens; rimram; waanzin
waffle gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat; wafel
VerbRelated TranslationsOther Translations
babble kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen brabbelen; krompraten
blab kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; flappen; kakelen; klappen; kletsen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; overbrieven; praten; rondbrieven; rondvertellen; snateren; spreken; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zwammen
chat kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; bomen; chatten; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
chatter kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
dribble kwijlen; zeveren afdruipen; afdruppelen; dribbelen; dribbelen met de bal; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
drivel kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen slijm opgeven; slijmen
drone on kwijlen; zeveren
gab kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
have a chat kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bomen; een boom opzetten
jabber kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bazelen; lallen; raffelen; wauwelen
jaw kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
prattle kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
prattle on kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen afrotten; bederven; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
slaver kwijlen; zeveren slijm opgeven; slijmen
slobber kwijlen; zeveren slijm opgeven; slijmen
talk crap kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen erop los praten
talk rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
talk rubbish kletspraat verkopen; kwijlen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
twaddle kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen zemelen
waffle kwijlen; zeveren dralen; drentelen; leuteren; talmen; teuten; treuzelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
jabber koeterwaals

Related Words for "zeveren":


Wiktionary Translations for zeveren:

zeveren
verb
  1. to talk idly
  2. to let saliva drip from the mouth

Cross Translation:
FromToVia
zeveren drool; salivate baverjeter de la bave.

zever:

zever [de ~ (m)] nom

  1. de zever (vergiet; zeef; klens)
    the strainer; the colander

Translation Matrix for zever:

NounRelated TranslationsOther Translations
colander klens; vergiet; zeef; zever
strainer klens; vergiet; zeef; zever

Related Words for "zever":


Wiktionary Translations for zever:

zever
noun
  1. deceptive talk
  2. nonsensical talk or thinking
  3. nonsense
  4. backtalk,sarcasm,cheek
  5. silly nonsense
  6. thing of little importance or worth
interjection
  1. nonsense

Cross Translation:
FromToVia
zever trifle; nonsense baliverne — Propos frivole, occupation futile
zever drool; spittle; saliva bavesalive épaisse et visqueux qui découler de la bouche.
zever saliva; spittle salive — physiologie|fr liquide clair, alcalin, produire par les glande salivaire placées autour de la bouche et qui commencer la digestion des aliments.