Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitdijen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitdijen from Dutch to English

uitdijen:

uitdijen [znw.] nom

  1. uitdijen (uitdijing; aangroei; aanwas)
    the arising; the swelling; the rising; the growing; the increasing; the expanding; the emerging

uitdijen verbe (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)

  1. uitdijen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    to expand; to extend; to build out; to widen; to add on to; to add; to swell
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)
    • extend verbe (extends, extended, extending)
    • build out verbe (builds out, built out, building out)
    • widen verbe (widens, widened, widening)
    • add on to verbe (adds on to, added on to, adding on to)
    • add verbe (adds, added, adding)
    • swell verbe (swells, swelled, swelling)
  2. uitdijen (uitzwellen)
    to swell; to expand; to grow
    • swell verbe (swells, swelled, swelling)
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)
    • grow verbe (grows, grew, growing)
  3. uitdijen (opzwellen; dik worden)
    to swell; to expand
    • swell verbe (swells, swelled, swelling)
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)

Conjugations for uitdijen:

o.t.t.
  1. dij uit
  2. dijt uit
  3. dijt uit
  4. dijen uit
  5. dijen uit
  6. dijen uit
o.v.t.
  1. dijde uit
  2. dijde uit
  3. dijde uit
  4. dijden uit
  5. dijden uit
  6. dijden uit
v.t.t.
  1. ben uitgedijd
  2. bent uitgedijd
  3. is uitgedijd
  4. zijn uitgedijd
  5. zijn uitgedijd
  6. zijn uitgedijd
v.v.t.
  1. was uitgedijd
  2. was uitgedijd
  3. was uitgedijd
  4. waren uitgedijd
  5. waren uitgedijd
  6. waren uitgedijd
o.t.t.t.
  1. zal uitdijen
  2. zult uitdijen
  3. zal uitdijen
  4. zullen uitdijen
  5. zullen uitdijen
  6. zullen uitdijen
o.v.t.t.
  1. zou uitdijen
  2. zou uitdijen
  3. zou uitdijen
  4. zouden uitdijen
  5. zouden uitdijen
  6. zouden uitdijen
diversen
  1. dij uit!
  2. dijt uit!
  3. uitgedijd
  4. uitdijend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitdijen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arising aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
emerging aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
expanding aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
grow bloesem
growing aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; aanplanten; cultuur; fok; fokkerij; kweken; planten; reproductie; teelt; telen; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
increasing aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
rising aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing aanwassen; aanzwellen; klimmen; omhoog komen; omhoogkomen; opstijgen; rijzing; stijgen; stijging; verrijzing; wassen; zwellen
swell banjer; bult; deining; heuvel; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
swelling aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; wassen; zwellen; zwelling
widen het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
VerbRelated TranslationsOther Translations
add expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; voegen; voltallig maken; zetten
add on to expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
build out expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
expand dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; breed uitmeten; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitweiden; vergroten; vermeerderen; zich vermeerderen
extend expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangeven; aangroeien; aanreiken; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afgeven; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; geven; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; overgeven; overhandigen; stijgen; strekken; talrijker maken; toenemen; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
grow uitdijen; uitzwellen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogstijgen; opgroeien; opstijgen; opvliegen; opzetten; rijzen; stijgen; tieren; toenemen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; wassen
swell dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
widen expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden verwijden; wijder maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
growing groeiend; in toenemende mate; meer en meer; toenemend; verbouwend
increasing in toenemende mate; klimmend; meer en meer; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend
rising klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; super; supergaaf
ModifierRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk

Wiktionary Translations for uitdijen:

uitdijen
verb
  1. meer of groter worden, toenemen
  2. in omvang toenemen, aangroeien
  3. dikker worden
uitdijen
verb
  1. (intransitive) to (be) increase(d) in extent, number, volume or scope
  2. (intransitive) to (be) change(d) from a smaller form/size to a larger one

Cross Translation:
FromToVia
uitdijen swell; swell up gonfler — Enfler.

External Machine Translations: