Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bijstellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bijstellen from Dutch to English

bijstellen:

bijstellen verbe (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)

  1. bijstellen (afstemmen; regelen; afstellen)
    to adjust; to tune; to fix
    • adjust verbe (adjusts, adjusted, adjusting)
    • tune verbe (tunes, tuned, tuning)
    • fix verbe (fixes, fixed, fixing)
  2. bijstellen (aanpassen)
    to adjust; to fix; to repair
    • adjust verbe (adjusts, adjusted, adjusting)
    • fix verbe (fixes, fixed, fixing)
    • repair verbe (repairs, repaired, repairing)

Conjugations for bijstellen:

o.t.t.
  1. stel bij
  2. stelt bij
  3. stelt bij
  4. stellen bij
  5. stellen bij
  6. stellen bij
o.v.t.
  1. stelde bij
  2. stelde bij
  3. stelde bij
  4. stelden bij
  5. stelden bij
  6. stelden bij
v.t.t.
  1. heb bijgesteld
  2. hebt bijgesteld
  3. heeft bijgesteld
  4. hebben bijgesteld
  5. hebben bijgesteld
  6. hebben bijgesteld
v.v.t.
  1. had bijgesteld
  2. had bijgesteld
  3. had bijgesteld
  4. hadden bijgesteld
  5. hadden bijgesteld
  6. hadden bijgesteld
o.t.t.t.
  1. zal bijstellen
  2. zult bijstellen
  3. zal bijstellen
  4. zullen bijstellen
  5. zullen bijstellen
  6. zullen bijstellen
o.v.t.t.
  1. zou bijstellen
  2. zou bijstellen
  3. zou bijstellen
  4. zouden bijstellen
  5. zouden bijstellen
  6. zouden bijstellen
diversen
  1. stel bij!
  2. stelt bij!
  3. bijgesteld
  4. bijstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fix impasse
repair herbouwing; herstel; herstelling; herstellingswerk; reparatie; reparatiewerk; restauratie; restauratiewerk
tune deun; deuntje; melodie; wijs; wijsje
VerbRelated TranslationsOther Translations
adjust aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstellen; afstemmen; bijsturen; ding rechtzetten; instellen; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen; zich voegen naar
fix aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; afdoen; bevestigen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; knopen; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; strikken; vastknopen; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
repair aanpassen; bijstellen fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen
tune afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen instellen; invoeren; oprichten; opvoeren; stichten; vergroten

Wiktionary Translations for bijstellen:

bijstellen
verb
  1. een naar verhouding kleine verandering aanbrengen in de instelling van iets