Dutch
Detailed Translations for stopzetten from Dutch to English
stopzetten:
-
stopzetten (ophouden; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen)
to stop; to stem; to bring to a halt; put to a stop; to halt; to bring to a standstill-
put to a stop verbe
-
bring to a standstill verbe (brings to a standstill, brought to a standstill, bringing to a standstill)
Conjugations for stopzetten:
o.t.t.
- zet stop
- zet stop
- zet stop
- zetten stop
- zetten stop
- zetten stop
o.v.t.
- zette stop
- zette stop
- zette stop
- zetten stop
- zetten stop
- zetten stop
v.t.t.
- heb stopgezet
- hebt stopgezet
- heeft stopgezet
- hebben stopgezet
- hebben stopgezet
- hebben stopgezet
v.v.t.
- had stopgezet
- had stopgezet
- had stopgezet
- hadden stopgezet
- hadden stopgezet
- hadden stopgezet
o.t.t.t.
- zal stopzetten
- zult stopzetten
- zal stopzetten
- zullen stopzetten
- zullen stopzetten
- zullen stopzetten
o.v.t.t.
- zou stopzetten
- zou stopzetten
- zou stopzetten
- zouden stopzetten
- zouden stopzetten
- zouden stopzetten
en verder
- ben stopgezet
- bent stopgezet
- is stopgezet
- zijn stopgezet
- zijn stopgezet
- zijn stopgezet
diversen
- zet stop!
- zett stop!
- stopgezet
- stopzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stopzetten:
Wiktionary Translations for stopzetten:
stopzetten
Cross Translation:
verb
stopzetten
-
(overgankelijk) laten stilstaan of ophouden, afzetten, stilzetten
- stopzetten → shut off; stop; switch off; turn off
verb
-
to end or suspend an event
-
To discontinue or interrupt a function, task, position, or event
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stopzetten | → finish; stop; discontinue; end; halt; lift; prorogue; quell; staunch; abate; terminate; conclude | ↔ terminer — borner, limiter. |