Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. toekennen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toekennen from Dutch to English

toekennen:

toekennen verbe (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)

  1. toekennen (toebedelen; toewijzen; gunnen; iets toekennen)
    to assign; to allocate; to confer; to allot; bestow on; to give
    • assign verbe (assigns, assigned, assigning)
    • allocate verbe (allocates, allocated, allocating)
    • confer verbe (confers, conferred, conferring)
    • allot verbe (allots, alloted, alloting)
    • bestow on verbe
    • give verbe (gives, gave, giving)
  2. toekennen (vergunnen; verlenen)
    to grant; to authorize; to permit; to authorise
    • grant verbe (grants, granted, granting)
    • authorize verbe, américain (authorizes, authorized, authorizing)
    • permit verbe (permits, permitted, permitting)
    • authorise verbe, britannique

Conjugations for toekennen:

o.t.t.
  1. ken toe
  2. kent toe
  3. kent toe
  4. kennen toe
  5. kennen toe
  6. kennen toe
o.v.t.
  1. kende toe
  2. kende toe
  3. kende toe
  4. kenden toe
  5. kenden toe
  6. kenden toe
v.t.t.
  1. heb toegekend
  2. hebt toegekend
  3. heeft toegekend
  4. hebben toegekend
  5. hebben toegekend
  6. hebben toegekend
v.v.t.
  1. had toegekend
  2. had toegekend
  3. had toegekend
  4. hadden toegekend
  5. hadden toegekend
  6. hadden toegekend
o.t.t.t.
  1. zal toekennen
  2. zult toekennen
  3. zal toekennen
  4. zullen toekennen
  5. zullen toekennen
  6. zullen toekennen
o.v.t.t.
  1. zou toekennen
  2. zou toekennen
  3. zou toekennen
  4. zouden toekennen
  5. zouden toekennen
  6. zouden toekennen
en verder
  1. ben toegekend
  2. bent toegekend
  3. is toegekend
  4. zijn toegekend
  5. zijn toegekend
  6. zijn toegekend
diversen
  1. ken toe!
  2. kent toe!
  3. toegekend
  4. toekennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toekennen:

NounRelated TranslationsOther Translations
grant beurs; stipendium; studiebeurs; studietoelage
permit entreebiljet; geleidebiljet; geleidebrief; kaart; kaartje; licentie; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
VerbRelated TranslationsOther Translations
allocate gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen bespreken; plaats toekennen; plaatsen; reis boeken; reserveren; toewijzen; vastleggen; voorbehouden
allot gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
assign gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen delegeren; overdragen; toewijzen
authorise toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; machtigen; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; volmacht geven; volmachtigen
authorize toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; machtigen; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; volmacht geven; volmachtigen
bestow on gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
confer gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
give gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; cadeau doen; cadeau geven; declareren; doneren; geven; overgeven; overhandigen; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toesteken; verlenen; verstrekken
grant toekennen; vergunnen; verlenen akkoord gaan; cadeau doen; cadeau geven; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; laten; ondervragen; overhoren; permitteren; schenken; toelaten; toestaan; toestemmen; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
permit toekennen; vergunnen; verlenen akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; in staat stellen; instemmen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; veroorloven

Wiktionary Translations for toekennen:

toekennen
verb
  1. authorize officially
  2. act of giving a formal authorization
  3. present a thing as a gift or honour
  4. to assign
  5. assign a task to

Cross Translation:
FromToVia
toekennen give; donate donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
toekennen recognize reconnaitre — Se remettre dans l'esprit l'idée etc., quand on vient à le revoir ou à l'entendre. (Sens général)

Related Translations for toekennen