Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zenden:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for zenden:
    • transmit


Dutch

Detailed Translations for zenden from Dutch to English

zenden:

zenden verbe (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)

  1. zenden (versturen)
    to send; to ship; to supply
    • send verbe (sends, sent, sending)
    • ship verbe (ships, shipped, shipping)
    • supply verbe (supplies, supplied, supplying)
    to mail
    – cause to be directed or transmitted to another place 1
    • mail verbe (mails, mailed, mailing)
      • I'll mail you the paper when it's written1
  2. zenden (toezenden; opsturen; iem. iets sturen; )
    to remit; to send; to forward; to send to
    • remit verbe (remits, remitted, remitting)
    • send verbe (sends, sent, sending)
    • forward verbe (forwards, forwarded, forwarding)
    • send to verbe (sends to, sent to, sending to)
  3. zenden (rondstralen; uitstralen; uitzenden)
    to emit; to emanate; to exude; to send out
    • emit verbe (emits, emitted, emitting)
    • emanate verbe (emanates, emanated, emanating)
    • exude verbe (exudes, exuded, exuding)
    • send out verbe (sends out, sent out, sending out)
  4. zenden (aan het stuur zitten; sturen)
    to steer; to drive; be at the wheel

Conjugations for zenden:

o.t.t.
  1. zend
  2. zendt
  3. zendt
  4. zenden
  5. zenden
  6. zenden
o.v.t.
  1. zond
  2. zond
  3. zond
  4. zonden
  5. zonden
  6. zonden
v.t.t.
  1. heb gezonden
  2. hebt gezonden
  3. heeft gezonden
  4. hebben gezonden
  5. hebben gezonden
  6. hebben gezonden
v.v.t.
  1. had gezonden
  2. had gezonden
  3. had gezonden
  4. hadden gezonden
  5. hadden gezonden
  6. hadden gezonden
o.t.t.t.
  1. zal zenden
  2. zult zenden
  3. zal zenden
  4. zullen zenden
  5. zullen zenden
  6. zullen zenden
o.v.t.t.
  1. zou zenden
  2. zou zenden
  3. zou zenden
  4. zouden zenden
  5. zouden zenden
  6. zouden zenden
diversen
  1. zend!
  2. zendt!
  3. gezonden
  4. zendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zenden:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
forward aanvaller; spitsspeler; voorhoedespeler; voorspeler
mail e-mail; elektronische post; gebrachte brieven; mail; post
ship boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
supply aanvoer; afgifte; aflevering; bezorging; geleverde; leverantie; levering; maatregel; schikking; toevoer; uitlevering; voorziening; zending
VerbRelated TranslationsOther Translations
be at the wheel aan het stuur zitten; sturen; zenden
drive aan het stuur zitten; sturen; zenden aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren
emanate rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden straling uitzenden
emit rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden emitteren; straling uitzenden
exude rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
forward doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden doorsturen; doorverbinden; doorzenden; naar voren plaatsen; nasturen; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland
mail versturen; zenden op de bus doen; posten
remit doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden deponeren; geld overmaken; overboeken; overschrijven; overzenden; storten; uitkeren
send doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; versturen; zenden aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geld overmaken; leveren; opsturen; overboeken; overhandigen; overschrijven; overzenden; posten; rondbrengen; sturen; thuisbezorgen; toeleveren; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
send out rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden
send to doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
ship versturen; zenden aan boord gaan; aan boord klimmen; aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inladen; laden; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; verladen; verschepen
steer aan het stuur zitten; sturen; zenden
supply versturen; zenden aanleveren; afleveren; bestellen; bevoorraden; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verschaffen; verstrekken
- sturen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
forward aanspreekbaar; beleefd; benaderbaar; beschaafd; geavanceerd; gemanierd; genaakbaar; progressief; toegankelijk; toeschietelijk; voorkomend; voort; vooruitstrevend; voorwaarts; wellevend; welopgevoed

Synonyms for "zenden":


Related Definitions for "zenden":

  1. zorgen dat het ergens komt2
    • hij zond mij een mooie kaart2

Wiktionary Translations for zenden:

zenden
verb
  1. make something go somewhere

Cross Translation:
FromToVia
zenden address; send; transmit; remit; submit adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.

Related Translations for zenden