Summary


Dutch

Detailed Translations for aanhanger from Dutch to English

aanhanger:

aanhanger [de ~ (m)] nom

  1. de aanhanger (volgeling; discipel; navolger; volger)
    the disciple; the follower; the shadower; the imitator; the pupil
  2. de aanhanger (aanhangwagen)
  3. de aanhanger (supporter; fan)
    the supporter; the fan; the rooter

Translation Matrix for aanhanger:

NounRelated TranslationsOther Translations
disciple aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger jongmaat; leerknecht; maatje; pupil; volgelinge
fan aanhanger; fan; supporter aanbidster; bewonderaar; bewonderaarster; fan; ventilator; vereerder; waaier
follower aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger imitator; jongmaat; leerknecht; maatje; meeloopster; nabootser; namaker; navolger; pupil; vervalser; volgelinge
four wheel trailer aanhanger; aanhangwagen
imitator aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger imitator; nabootser; namaker; navolger; vervalser
pupil aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger jonge leerling; jongmaat; jongmaatje; leerknecht; leerling; maatje; pupil; scholier; studente; vrouwelijke student
rooter aanhanger; fan; supporter
second carriage aanhanger; aanhangwagen
shadower aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger
supporter aanhanger; fan; supporter begunstiger; bondgenoot; donateur; medestander; medestrijder; opdrachtgever; partner; schenker
trailer wagon aanhanger; aanhangwagen
VerbRelated TranslationsOther Translations
fan aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen; iets aanstoken

Wiktionary Translations for aanhanger:

aanhanger
noun
  1. iemand die gelooft in een bepaald idee, of die een bepaalde groep of persoon steunt.
  2. rijdend object dat achter de auto gehangen kan worden voor het vervoeren van goederen.
aanhanger
noun
  1. adherent to a party
  2. vehicle towed behind another, used for carrying equipment

Related Translations for aanhanger