Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. matigen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for matigen:
    • mitigate


Dutch

Detailed Translations for matigen from Dutch to English

matigen:

matigen verbe (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)

  1. matigen (beheersen; bedwingen; beteugelen; bedaren; intomen)
    to control; to moderate; to subdue; to keep back
    • control verbe (controls, controlled, controlling)
    • moderate verbe (moderates, moderated, moderating)
    • subdue verbe (subdues, subdued, subdueing)
    • keep back verbe (keeps back, kept back, keeping back)
  2. matigen (geld besparen; besparen; minder gebruiken)
    to save; to spare; to economize; to moderate; to have left; to economise
    • save verbe (saves, saved, saving)
    • spare verbe (spares, spared, sparing)
    • economize verbe, américain (economizes, economized, economizing)
    • moderate verbe (moderates, moderated, moderating)
    • have left verbe (has left, had left, having left)
    • economise verbe, britannique
  3. matigen (met mate gebruiken)
    to moderate; use sparingly
  4. matigen (bezuinigen; besparen; korten)
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize verbe, américain (economizes, economized, economizing)
    • cut down verbe (cuts down, cut down, cutting down)
    • save verbe (saves, saved, saving)
    • economise verbe, britannique
  5. matigen (minder gebruiken; besparen)
    to moderate; to economize; use less; to economise
  6. matigen (zich matigen; dempen; temperen)
    to restrain; to moderate
    • restrain verbe (restrains, restrained, restraining)
    • moderate verbe (moderates, moderated, moderating)

Conjugations for matigen:

o.t.t.
  1. matig
  2. matigt
  3. matigt
  4. matigen
  5. matigen
  6. matigen
o.v.t.
  1. matigde
  2. matigde
  3. matigde
  4. matigden
  5. matigden
  6. matigden
v.t.t.
  1. heb gematigd
  2. hebt gematigd
  3. heeft gematigd
  4. hebben gematigd
  5. hebben gematigd
  6. hebben gematigd
v.v.t.
  1. had gematigd
  2. had gematigd
  3. had gematigd
  4. hadden gematigd
  5. hadden gematigd
  6. hadden gematigd
o.t.t.t.
  1. zal matigen
  2. zult matigen
  3. zal matigen
  4. zullen matigen
  5. zullen matigen
  6. zullen matigen
o.v.t.t.
  1. zou matigen
  2. zou matigen
  3. zou matigen
  4. zouden matigen
  5. zouden matigen
  6. zouden matigen
en verder
  1. ben gematigd
  2. bent gematigd
  3. is gematigd
  4. zijn gematigd
  5. zijn gematigd
  6. zijn gematigd
diversen
  1. matig!
  2. matigt!
  3. gematigd
  4. matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for matigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
control afstelknop; beheer; beheersing; bescherming; bestrijding; besturing; besturingselement; bewaking; controle; hoede; mate van bekwaamheid; surveillance; toezicht; voogdij; zeggenschap; zelfbeheersing; zorg
spare reserve
VerbRelated TranslationsOther Translations
control bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; bekijken; beproeven; beteugelen; bezichtigen; controleren; examineren; in bedwang houden; inbinden; inspecteren; keuren; manipuleren; onder gezag brengen; onderwerpen; onderzoeken; overhoren; schouwen; temmen; testen; toetsen; zich bedwingen
cut down besparen; bezuinigen; korten; matigen bekorten; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; lossnijden; omhakken; omhouwen; vellen
economise besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
economize besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
have left besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken overhebben; overhouden
keep back bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; inhouden; inslikken; onderdrukken; rustig blijven; terughouden
moderate bedaren; bedwingen; beheersen; besparen; beteugelen; dempen; geld besparen; intomen; matigen; met mate gebruiken; minder gebruiken; temperen; zich matigen bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen
restrain dempen; matigen; temperen; zich matigen achterhouden; afhouden; bedwingen; beheersen; beletten; beteugelen; ervanaf houden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; inhouden; intomen; weerhouden
save besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; in acht nemen; instandhouden; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
spare besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken in acht nemen; ontzien; op bankrekening zetten; sparen; verschonen
subdue bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; temmen; terughouden
use less besparen; matigen; minder gebruiken
use sparingly matigen; met mate gebruiken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
moderate billijk; gematigd; geschikt; getemperd; middelmatige; moderaat; redelijk; schappelijk
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cut down beknopt; bekort
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Wiktionary Translations for matigen:

matigen
verb
  1. minder uitbundig of extreem optreden
matigen
verb
  1. to reduce the excessiveness
  2. to moderate or control

Cross Translation:
FromToVia
matigen slow down; moderate; abate; alleviate; decelerate ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse.

Related Translations for matigen