Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. deren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for deren from Dutch to English

deren:

deren verbe (deer, deert, deerde, deerden, gedeerd)

  1. deren
    to harm; to damage; to bruise; to injure
    • harm verbe (harms, harmed, harming)
    • damage verbe (damages, damaged, damaging)
    • bruise verbe (bruises, bruised, bruising)
    • injure verbe (injures, injured, injuring)

Conjugations for deren:

o.t.t.
  1. deer
  2. deert
  3. deert
  4. deren
  5. deren
  6. deren
o.v.t.
  1. deerde
  2. deerde
  3. deerde
  4. deerden
  5. deerden
  6. deerden
v.t.t.
  1. heb gedeerd
  2. hebt gedeerd
  3. heeft gedeerd
  4. hebben gedeerd
  5. hebben gedeerd
  6. hebben gedeerd
v.v.t.
  1. had gedeerd
  2. had gedeerd
  3. had gedeerd
  4. hadden gedeerd
  5. hadden gedeerd
  6. hadden gedeerd
o.t.t.t.
  1. zal deren
  2. zult deren
  3. zal deren
  4. zullen deren
  5. zullen deren
  6. zullen deren
o.v.t.t.
  1. zou deren
  2. zou deren
  3. zou deren
  4. zouden deren
  5. zouden deren
  6. zouden deren
diversen
  1. deer!
  2. deert!
  3. gedeerd
  4. derend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bruise bobbel; bolling; buil; bult; dikte; kneuswond; kneuzing; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
damage afbreuk; averij; beschadiging; nadeel; schade; verlies
harm afbreuk; beschadiging; schade; verlies
VerbRelated TranslationsOther Translations
bruise deren bezeren; blesseren; kneuzen; krenken; kwetsen; schaden; verwonden
damage deren aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; duperen; in elkaar slaan; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen
harm deren afbreuk doen aan; benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
injure deren benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; in elkaar slaan; knauwen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen

Wiktionary Translations for deren:

deren
verb
  1. schade doen

Cross Translation:
FromToVia
deren harm; damage; upset nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.