Dutch

Detailed Translations for oversteken from Dutch to English

oversteken:

oversteken verbe (steek over, steekt over, stak over, staken over, overgestoken)

  1. oversteken
    to cross over
    • cross over verbe (crosss over, crossed over, crossing over)
    to traverse; to cross
    – travel across or pass over 1
    • traverse verbe (traverses, traversed, traversing)
    • cross verbe (crosss, crossed, crossing)

Conjugations for oversteken:

o.t.t.
  1. steek over
  2. steekt over
  3. steekt over
  4. steken over
  5. steken over
  6. steken over
o.v.t.
  1. stak over
  2. stak over
  3. stak over
  4. staken over
  5. staken over
  6. staken over
v.t.t.
  1. ben overgestoken
  2. bent overgestoken
  3. is overgestoken
  4. zijn overgestoken
  5. zijn overgestoken
  6. zijn overgestoken
v.v.t.
  1. was overgestoken
  2. was overgestoken
  3. was overgestoken
  4. waren overgestoken
  5. waren overgestoken
  6. waren overgestoken
o.t.t.t.
  1. zal oversteken
  2. zult oversteken
  3. zal oversteken
  4. zullen oversteken
  5. zullen oversteken
  6. zullen oversteken
o.v.t.t.
  1. zou oversteken
  2. zou oversteken
  3. zou oversteken
  4. zouden oversteken
  5. zouden oversteken
  6. zouden oversteken
diversen
  1. steek over!
  2. steekt over!
  3. overgestoken
  4. overstekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oversteken [het ~] nom

  1. het oversteken (overlopen)
    the running over; the crossing over; the walking across

Translation Matrix for oversteken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cross crucifix; gebaar na gebed; kruis; kruisbeeld; kruisje; kruisvorm
crossing over overlopen; oversteken
running over overlopen; oversteken
traverse dwarsbalk
walking across overlopen; oversteken
VerbRelated TranslationsOther Translations
cross oversteken afvallen; benadelen; duperen; dwarsbomen; dwarsliggen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; overschrijden; tegenvallen; tegenwerken; teleurstellen
cross over oversteken dwars oversteken; met een vaartuig overzetten; overvaren
traverse oversteken afleggen; dwars oversteken; meters maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cross boos; gebelgd; giftig; kwaad; narrig; nijdig; verbolgen; vertoornd

Related Words for "oversteken":


Related Definitions for "oversteken":

  1. van de ene kant naar de andere gaan2
    • we zijn de rivier overgestoken2

Wiktionary Translations for oversteken:

oversteken
verb
  1. aan de overzijde van iets geraken
oversteken
verb
  1. go from one side of something to the other

Cross Translation:
FromToVia
oversteken defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish; go beyond; cross; exceed; surpass; excel; outclass; outscore; outshine surmontermonter au-dessus.

Related Translations for oversteken