Dutch

Detailed Translations for groeiend from Dutch to English

groeiend:

groeiend adj

  1. groeiend

Translation Matrix for groeiend:

NounRelated TranslationsOther Translations
growing aanfok; aangroei; aankweek; aankweken; aanplant; aanplanten; aanwas; cultuur; fok; fokkerij; kweken; planten; reproductie; teelt; telen; uitdijen; uitdijing; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
growing groeiend in toenemende mate; meer en meer; toenemend; verbouwend

Wiktionary Translations for groeiend:

groeiend
adjective
  1. that grows

groeien:

groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)

  1. groeien (opgroeien; groot worden)
    to grow; to develop
    – grow emotionally or mature 1
    • grow verbe (grows, grew, growing)
      • When he spent a summer at camp, the boy grew noticeably and no longer showed some of his old adolescent behavior1
    • develop verbe (develops, developped, developping)
      • The child developed beautifully in her new kindergarten1
    to grow up
    – become an adult 1
    • grow up verbe (grows up, grew up, growing up)
    to rise
    • rise verbe (rises, rose, rising)
  2. groeien (toenemen; stijgen; vermeerderen; )
    to increase; to rise; to expand; to grow; to extend; to ascent; to arise; to add to
    • increase verbe (increases, increased, increasing)
    • rise verbe (rises, rose, rising)
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)
    • grow verbe (grows, grew, growing)
    • extend verbe (extends, extended, extending)
    • ascent verbe (ascents, ascented, ascenting)
    • arise verbe (arises, arised, arising)
    • add to verbe (adds to, added to, adding to)

Conjugations for groeien:

o.t.t.
  1. groei
  2. groeit
  3. groeit
  4. groeien
  5. groeien
  6. groeien
o.v.t.
  1. groeide
  2. groeide
  3. groeide
  4. groeiden
  5. groeiden
  6. groeiden
v.t.t.
  1. ben gegroeid
  2. bent gegroeid
  3. is gegroeid
  4. zijn gegroeid
  5. zijn gegroeid
  6. zijn gegroeid
v.v.t.
  1. was gegroeid
  2. was gegroeid
  3. was gegroeid
  4. waren gegroeid
  5. waren gegroeid
  6. waren gegroeid
o.t.t.t.
  1. zal groeien
  2. zult groeien
  3. zal groeien
  4. zullen groeien
  5. zullen groeien
  6. zullen groeien
o.v.t.t.
  1. zou groeien
  2. zou groeien
  3. zou groeien
  4. zouden groeien
  5. zouden groeien
  6. zouden groeien
diversen
  1. groei!
  2. groeit!
  3. gegroeid
  4. groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

groeien [znw.] nom

  1. groeien (groeiproces; groei)
    the growth; the development

Translation Matrix for groeien:

NounRelated TranslationsOther Translations
ascent beklimming; bestijging; klim; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opklimmen; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
development groei; groeien; groeiproces bloei; geestelijke vorming; groei; nieuwbouw; nieuwbouwwijk; nog te bouwen; ontplooiing; ontwikkeling; vooruitgang; vorming; wasdom
grow bloesem
growth groei; groeien; groeiproces aanfok; aangroei; aangroeiing; aankweek; aankweken; aanplant; aanvulling; aanwas; aanwinst; bloei; cultuur; expansie; fok; fokkerij; gezwel; groei; groter worden; knobbel; kweken; ontplooiing; ontwikkeling; reproductie; stijging; teelt; toename; toeneming; tumor; uitbreiding; uitzetting; verbouw; vergroting; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; voortbrenging; voortplanting; wasdom
increase aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
rise aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
VerbRelated TranslationsOther Translations
add to aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen
arise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; gebeuren; geschieden; omhoogrijzen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opstaan; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; verschijnen
ascent aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
develop groeien; groot worden; opgroeien bouwklaar maken; bouwrijp maken; doorgroeien; evolueren; geschikt maken voor bebouwing; koloniseren; ontginnen; ontplooien; ontwikkelen; settelen; tot ontwikkeling brengen; uiteenvouwen; vestigen; volgroeien; volwassen worden; voor landbouw klaar maken
expand aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangroeien; bijbouwen; breed uitmeten; dik worden; expanderen; openen; opzwellen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zich vermeerderen
extend aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangeven; aanreiken; afgeven; bijbouwen; expanderen; geven; openen; overgeven; overhandigen; strekken; talrijker maken; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
grow aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; omhooggaan; opgroeien; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; gedijen; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opstijgen; opvliegen; rijzen; stijgen; tieren; uitdijen; uitzwellen; volgroeien; volwassen worden; wassen
grow up groeien; groot worden; opgroeien
increase aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; hoger worden; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
rise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; omhooggaan; opgroeien; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; rijzen; stijgen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; zich opwerken

Related Words for "groeien":


Related Definitions for "groeien":

  1. groter of meer worden2
    • het aantal leerlingen groeit2

Wiktionary Translations for groeien:

groeien
verb
  1. groter worden
groeien
verb
  1. (transitive) to cause something to become bigger
  2. (intransitive) to appear or sprout
  3. (intransitive) to become bigger
  4. increase

Cross Translation:
FromToVia
groeien grow wachsen — (intransitiv) größer werden
groeien grow wachsen — (intransitiv) Pflanzen, Pilze: an einer bestimmten Stelle vorkommen
groeien augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax augmenterrendre une quantité plus grande.
groeien grow up; grow; accrue; wax; mount; aggrandize grandir — intransitif|fr devenir plus grand.
groeien increase; accrue; enlarge; aggrandize; augment; thicken grossirrendre gros, plus ample, plus volumineux.
groeien intensify; augment; grow; increase; rise; double; duplicate redoubler — Traductions à trier suivant le sens
groeien vegetate végéterrespirer, se nourrir, croître, en parlant des arbres et des plantes ; accomplir les fonctions propres à la vie des végétaux.