Noun | Related Translations | Other Translations |
chain
|
aaneenschakeling; keten; ketting; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer
|
aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; cyclus; grootwinkelbedrijf; halsketting; halssnoer; kabel; kabeltouw; keten; ketting; kettinkje; kluister; reeks; scheepskabel; scheepstouw; serie; winkelketen
|
chainlet
|
aaneenschakeling; keten; ketting; snoer
|
halsketting; halssnoer; ketting; kettinkje
|
circlet
|
aaneenschakeling; keten; ketting; snoer
|
cirkeltje; cirkelvorm; kring; kringel; kringetje
|
coming together
|
aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging
|
|
concatenation
|
aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie
|
|
concentration
|
aaneenschakeling; samentrekking; samenvoeging
|
aandacht verenigen; concentratie; dichtheid; geconcentreerdheid
|
ring
|
aaneenschakeling; keten; ketting; snoer
|
belletje; cirkel; cirkelvorm; kring; kringel; kringvormig; overgaan; piste; ring; rondje; soort sieraad; telefonisch bericht; telefoontje; wielerbaan
|
row
|
aaneenschakeling; keten; ketting; snoer
|
botsing; colonne; conflict; cyclus; dispuut; file; gelid; meningsverschil; onenigheid; record; reeks; rij; rijtje; roeitochtje; ruzie; serie; stennis; twist; woordenwisseling
|
sequence
|
aaneenschakeling; keten; opeenvolging; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie
|
cyclus; opvolging; reeks; sequens; sequentie; serie; successie; vervolgdeel
|
series
|
aaneenschakeling; keten; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie
|
aaneenschakelingen; cyclus; opeenvolgingen; reeks; reeksen; serie; series
|
string
|
aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie
|
bindgaren; bindtouwen; draad; garen; rijgsnoer; sliert; slingervormig ding; snaar; tekenreeks
|
succession
|
aaneenschakeling; keten; opeenvolging; reeks; rij; serie
|
erfopvolging; opvolging; successie
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
chain
|
|
binden; boeien; ketenen; kluisteren; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen
|
ring
|
|
aanbellen; beieren; bellen; bonzen; door de telefoon praten; iemand opbellen; kringen vormen; luiden; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen
|
row
|
|
roeien
|
string
|
|
dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen; snoeren
|