Summary
Dutch
Detailed Translations for werken op from Dutch to English
opwerken:
Conjugations for opwerken:
o.t.t.
- werk op
- werkt op
- werkt op
- werken op
- werken op
- werken op
o.v.t.
- werkte op
- werkte op
- werkte op
- werkten op
- werkten op
- werkten op
v.t.t.
- heb opgewerkt
- hebt opgewerkt
- heeft opgewerkt
- hebben opgewerkt
- hebben opgewerkt
- hebben opgewerkt
v.v.t.
- had opgewerkt
- had opgewerkt
- had opgewerkt
- hadden opgewerkt
- hadden opgewerkt
- hadden opgewerkt
o.t.t.t.
- zal opwerken
- zult opwerken
- zal opwerken
- zullen opwerken
- zullen opwerken
- zullen opwerken
o.v.t.t.
- zou opwerken
- zou opwerken
- zou opwerken
- zouden opwerken
- zouden opwerken
- zouden opwerken
diversen
- werk op!
- werkt op!
- opgewerkt
- opwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opwerken:
Wiktionary Translations for werken op:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• werken op | → stimulate; excite; agitate | ↔ exciter — Engager, porter à. |
• werken op | → bristle; incense; rile; get angry; tousle; excite; agitate; rouse; stir up; exasperate; work up; stir; arouse | ↔ hérisser — dresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux. |