Dutch

Detailed Translations for aansporen from Dutch to English

aansporen:

aansporen verbe (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)

  1. aansporen (aanjagen; opjutten; porren)
    to encourage; to boost; to push on
    • encourage verbe (encourages, encouraged, encouraging)
    • boost verbe (boosts, boosted, boosting)
    • push on verbe (pushes on, pushed on, pushing on)
  2. aansporen (aandrijven; opwekken; stimuleren; prikkelen; opkrikken)
    to drive; to prompt; to urge
    • drive verbe (drives, drove, driving)
    • prompt verbe (prompts, prompted, prompting)
    • urge verbe (urges, urged, urging)
  3. aansporen (aanzetten)
    to incite; to stimulate; to excite; to drive
    • incite verbe (incites, incited, inciting)
    • stimulate verbe (stimulates, stimulated, stimulating)
    • excite verbe (excites, excited, exciting)
    • drive verbe (drives, drove, driving)
  4. aansporen (stimuleren; aanzetten; animeren)
    to encourage; to stimulate; to activate; to urge
    • encourage verbe (encourages, encouraged, encouraging)
    • stimulate verbe (stimulates, stimulated, stimulating)
    • activate verbe (activates, activated, activating)
    • urge verbe (urges, urged, urging)

Conjugations for aansporen:

o.t.t.
  1. spoor aan
  2. spoort aan
  3. spoort aan
  4. sporen aan
  5. sporen aan
  6. sporen aan
o.v.t.
  1. spoorde aan
  2. spoorde aan
  3. spoorde aan
  4. spoorden aan
  5. spoorden aan
  6. spoorden aan
v.t.t.
  1. heb aangespoord
  2. hebt aangespoord
  3. heeft aangespoord
  4. hebben aangespoord
  5. hebben aangespoord
  6. hebben aangespoord
v.v.t.
  1. had aangespoord
  2. had aangespoord
  3. had aangespoord
  4. hadden aangespoord
  5. hadden aangespoord
  6. hadden aangespoord
o.t.t.t.
  1. zal aansporen
  2. zult aansporen
  3. zal aansporen
  4. zullen aansporen
  5. zullen aansporen
  6. zullen aansporen
o.v.t.t.
  1. zou aansporen
  2. zou aansporen
  3. zou aansporen
  4. zouden aansporen
  5. zouden aansporen
  6. zouden aansporen
en verder
  1. ben aangespoord
  2. bent aangespoord
  3. is aangespoord
  4. zijn aangespoord
  5. zijn aangespoord
  6. zijn aangespoord
diversen
  1. spoor aan!
  2. spoort aan!
  3. aangespoord
  4. aansporende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansporen [znw.] nom

  1. aansporen (aanzetten; stimuleren; prikkel; aanmoedigen)
    the inciting; the encouraging; the impelling; the stimulation; the turning on
  2. aansporen (aansporing; steun; aanmoediging; opwekking; stimulans)
    the encouragement; the stimulation; the encouraging; the support; the cheers; the urging; the urging on; the help; the stay; the switching on; the putting on; the turning up; the turning on

Translation Matrix for aansporen:

NounRelated TranslationsOther Translations
boost impuls; prikkel; stimulans
cheers aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans gejoel; gejubel
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
encouragement aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanmoedigen; aanvuren; bemoediging; opmontering; stimuleren; stimulering; toejuichen; vertroosting
encouraging aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren
help aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans assistentie; bijstand; boerenknecht; dienstbetoon; handreiking; help; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulpmiddel; hulpverlening; knecht; medewerking; ondersteuning; online-Help; redmiddel; ressource; steun; support
impelling aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
inciting aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
prompt ezelsbrug; geheugensteun; geheugensteuntje; prompt
putting on aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
stay aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
stimulation aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren aanmoedigen; aanmoediging; aansporing; aanvuren; animering; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulatie; stimuleren; stimulering; toejuichen
support aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanhangen; aanmoedigen; aanvuren; assistentie; bijstand; dienst; dienstbetoon; driepoot; gunst; houvast; hulpbetoon; kost; medewerking; onderbouwing; onderhoud; onderhoudsgeld; onderstel; ondersteuning; poot; rugsteun; schoorbalk; schraagpijler; schuinse steunbalk; sokkel; staander; steun; steunbalk; stimuleren; stut; stutbalk; support; toejuichen; voedsel; voet; voetstuk; zuilvoet
switching on aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
turning on aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren
turning up aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aandrijven; aanjagen; voortstuwen
urge aandrift; drift; genoegen; genot; instinct; lust; wellust
urging aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging
urging on aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
VerbRelated TranslationsOther Translations
activate aansporen; aanzetten; animeren; stimuleren aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; opwekken; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
boost aanjagen; aansporen; opjutten; porren opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
drive aandrijven; aansporen; aanzetten; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aan het stuur zitten; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opzwepen; rijden; sterk prikkelen; sturen; zenden
encourage aanjagen; aansporen; aanzetten; animeren; opjutten; porren; stimuleren aanmoedigen; aanvuren; activeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; motiveren; oppeppen; opwekken; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
excite aansporen; aanzetten aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; opvrijen; opwekken; opwinden; prikkelen; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
help assisteren; avanceren; bijdragen; bijspringen; bijstaan; gerieven; handreiken; helpen; meehelpen; ondersteunen; promoten; seconderen; weldoen
incite aansporen; aanzetten aanmoedigen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; bezielen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; prikkelen; stimuleren; toejuichen
prompt aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; naar voren brengen; opperen; souffleren; suggereren; toefluisteren; voorzeggen
push on aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanduwen; aanzwiepen; doorduwen; duwen; opdrijven; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen
stay blijven; leven; logeren; niet veranderen; overnachten; resideren; toeven; verblijven; vertoeven; verwijlen; wonen
stimulate aansporen; aanzetten; animeren; stimuleren aanmoedigen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; oppeppen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; sterk prikkelen; stimuleren
support aanmoedigen; activeren; behouden; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; bezielen; bijspringen; bijvallen; dragen; financieel steunen; financieren; goedkeuren; homologeren; in stand houden; instemmen; meehelpen; met palen stutten; onderhouden; ondersteunen; oppeppen; opwekken; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten; van mening zijn; voorstaan
urge aandrijven; aansporen; aanzetten; animeren; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aandringen; aanhouden; aanzetten tot; instigeren; manen; met aandrang herinneren; op iets aandringen; provoceren; rappelleren
urging aandringen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
encouraging aanmoedigend
prompt bijtijds; direct; gauw; gezwind; op tijd; stipt; tijdig
OtherRelated TranslationsOther Translations
cheers proost
ModifierRelated TranslationsOther Translations
help help
inciting ophitsend; opstokend

Wiktionary Translations for aansporen:

aansporen
verb
  1. opwekken
aansporen
verb
  1. to excite to action
  2. to incite or provoke
  3. urge
  4. to assist or encourage in crime
  5. to lead someone toward what they should say or do
  6. to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
  7. to encourage into action
  8. to press the mind or will of

Cross Translation:
FromToVia
aansporen admonish admonester — Faire une sévère réprimande à quelqu’un, sans condamner, mais avertit de ne pas recommencer.
aansporen engage; admonish; exhort; tell off engagermettre en gage, donner en gage.
aansporen exhort; admonish exhorterexciter, encourager par ses paroles.
aansporen reprove; upbraid; tell off; blame; rage; bellow; boom gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
aansporen stimulate; encourage; urge; prod; spur on; spur; instigate; stir up; impel; prompt; stir; abet; trigger inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.
aansporen take; regain reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général)
aansporen admonish; exhort; tell off; blame; rebuke; reproach; reprove; scold; reprimand; upbraid réprimanderreprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.
aansporen stimulate; rouse; stir up stimuleraiguillonner ; exciter.

Related Translations for aansporen