Dutch
Detailed Translations for aanstoot geven from Dutch to English
aanstoot geven:
aanstoot geven verbe (geef aanstoot, geeft aanstoot, gaf aanstoot, gaven aanstoot, aanstoot gegeven)
Conjugations for aanstoot geven:
o.t.t.
- geef aanstoot
- geeft aanstoot
- geeft aanstoot
- geven aanstoot
- geven aanstoot
- geven aanstoot
o.v.t.
- gaf aanstoot
- gaf aanstoot
- gaf aanstoot
- gaven aanstoot
- gaven aanstoot
- gaven aanstoot
v.t.t.
- heb aanstoot gegeven
- hebt aanstoot gegeven
- heeft aanstoot gegeven
- hebben aanstoot gegeven
- hebben aanstoot gegeven
- hebben aanstoot gegeven
v.v.t.
- had aanstoot gegeven
- had aanstoot gegeven
- had aanstoot gegeven
- hadden aanstoot gegeven
- hadden aanstoot gegeven
- hadden aanstoot gegeven
o.t.t.t.
- zal aanstoot geven
- zult aanstoot geven
- zal aanstoot geven
- zullen aanstoot geven
- zullen aanstoot geven
- zullen aanstoot geven
o.v.t.t.
- zou aanstoot geven
- zou aanstoot geven
- zou aanstoot geven
- zouden aanstoot geven
- zouden aanstoot geven
- zouden aanstoot geven
diversen
- geef aanstoot!
- geeft aanstoot!
- aanstoot gegeven
- aanstoot gevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstoot geven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
shock | shock | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
annoy | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; storen; vervelen |
be annoying | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | |
give offence | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen |
repulse | aanstoot geven; choqueren; shockeren | |
scandalise | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | |
scandalize | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren | |
shock | aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren |