Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aantijgen:


Dutch

Detailed Translations for aantijgen from Dutch to English

aantijgen:

aantijgen verbe (tijg aan, tijgt aan, toog aan, togen aan, aangetogen)

  1. aantijgen (insinueren)
    to impute
    • impute verbe (imputes, imputed, imputing)

Conjugations for aantijgen:

o.t.t.
  1. tijg aan
  2. tijgt aan
  3. tijgt aan
  4. tijgen aan
  5. tijgen aan
  6. tijgen aan
o.v.t.
  1. toog aan
  2. toog aan
  3. toog aan
  4. togen aan
  5. togen aan
  6. togen aan
v.t.t.
  1. heb aangetogen
  2. hebt aangetogen
  3. heeft aangetogen
  4. hebben aangetogen
  5. hebben aangetogen
  6. hebben aangetogen
v.v.t.
  1. had aangetogen
  2. had aangetogen
  3. had aangetogen
  4. hadden aangetogen
  5. hadden aangetogen
  6. hadden aangetogen
o.t.t.t.
  1. zal aantijgen
  2. zult aantijgen
  3. zal aantijgen
  4. zullen aantijgen
  5. zullen aantijgen
  6. zullen aantijgen
o.v.t.t.
  1. zou aantijgen
  2. zou aantijgen
  3. zou aantijgen
  4. zouden aantijgen
  5. zouden aantijgen
  6. zouden aantijgen
en verder
  1. ben aangetogen
  2. bent aangetogen
  3. is aangetogen
  4. zijn aangetogen
  5. zijn aangetogen
  6. zijn aangetogen
diversen
  1. tijg aan!
  2. tijgt aan!
  3. aangetogen
  4. aantijgende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aantijgen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
impute aantijgen; insinueren