Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afschrijven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afschrijven from Dutch to English

afschrijven:

afschrijven verbe (schrijf af, schrijft af, schreef af, schreven af, afgeschreven)

  1. afschrijven
    to write off
    • write off verbe (writes off, wrote off, writing off)
  2. afschrijven
    amortize
    – To gradually write off the regular portion of the cost of an asset over the projected life of the asset. 1

Conjugations for afschrijven:

o.t.t.
  1. schrijf af
  2. schrijft af
  3. schrijft af
  4. schrijven af
  5. schrijven af
  6. schrijven af
o.v.t.
  1. schreef af
  2. schreef af
  3. schreef af
  4. schreven af
  5. schreven af
  6. schreven af
v.t.t.
  1. heb afgeschreven
  2. hebt afgeschreven
  3. heeft afgeschreven
  4. hebben afgeschreven
  5. hebben afgeschreven
  6. hebben afgeschreven
v.v.t.
  1. had afgeschreven
  2. had afgeschreven
  3. had afgeschreven
  4. hadden afgeschreven
  5. hadden afgeschreven
  6. hadden afgeschreven
o.t.t.t.
  1. zal afschrijven
  2. zult afschrijven
  3. zal afschrijven
  4. zullen afschrijven
  5. zullen afschrijven
  6. zullen afschrijven
o.v.t.t.
  1. zou afschrijven
  2. zou afschrijven
  3. zou afschrijven
  4. zouden afschrijven
  5. zouden afschrijven
  6. zouden afschrijven
diversen
  1. schrijf af!
  2. schrijft af!
  3. afgeschreven
  4. afschrijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschrijven [znw.] nom

  1. afschrijven
    the writing off

Translation Matrix for afschrijven:

NounRelated TranslationsOther Translations
writing off afschrijven
VerbRelated TranslationsOther Translations
amortize afschrijven
write off afschrijven afboeken; ten einde schrijven

Wiktionary Translations for afschrijven:


Cross Translation:
FromToVia
afschrijven debit abbuchen — (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren