Dutch

Detailed Translations for afschutten from Dutch to English

afschutten:

afschutten [znw.] nom

  1. afschutten (afschotten)
    the screening; the partitioning off

afschutten verbe (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)

  1. afschutten (afschotten)
    to screen; to partition off
    • screen verbe (screens, screened, screening)
    • partition off verbe (partitions off, partitioned off, partitioning off)
  2. afschutten (afdekken; afschermen; beschermen; beschutten)
    to protect; to cover; to fence off; to fence in; to lock up
    • protect verbe (protects, protected, protecting)
    • cover verbe (covers, covered, covering)
    • fence off verbe (fences off, fenced off, fencing off)
    • fence in verbe (fences in, fenced in, fencing in)
    • lock up verbe (locks up, locked up, locking up)

Conjugations for afschutten:

o.t.t.
  1. schut af
  2. schut af
  3. schut af
  4. schutten af
  5. schutten af
  6. schutten af
o.v.t.
  1. schutte af
  2. schutte af
  3. schutte af
  4. schutten af
  5. schutten af
  6. schutten af
v.t.t.
  1. heb afgeschut
  2. hebt afgeschut
  3. heeft afgeschut
  4. hebben afgeschut
  5. hebben afgeschut
  6. hebben afgeschut
v.v.t.
  1. had afgeschut
  2. had afgeschut
  3. had afgeschut
  4. hadden afgeschut
  5. hadden afgeschut
  6. hadden afgeschut
o.t.t.t.
  1. zal afschutten
  2. zult afschutten
  3. zal afschutten
  4. zullen afschutten
  5. zullen afschutten
  6. zullen afschutten
o.v.t.t.
  1. zou afschutten
  2. zou afschutten
  3. zou afschutten
  4. zouden afschutten
  5. zouden afschutten
  6. zouden afschutten
diversen
  1. schut af!
  2. schut af!
  3. afgeschut
  4. afschuttende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afschutten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
fence in afrastering; omheining; omrastering
fence off afrastering; omheining; omrastering
partitioning off afschotten; afschutten
screen beeldscherm; kamerscherm; monitor; projectiescherm; raster; rastering; rasterwerk; rooster; scherm
screening afschotten; afschutten
VerbRelated TranslationsOther Translations
cover afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afleggen; bedekken; bekleden; bemantelen; beschrijven; bijsluiten; bijvoegen; dekken; hullen; indekken; inhullen; insluiten; kaften; maskeren; mededelen; meters maken; omhullen; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; toevoegen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; verhullen; versluieren; vertellen; zeggen
fence in afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omheinen; omlijnen
fence off afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; omheinen; omlijnen; stoppen
lock up afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten achter de tralies zetten; afsluiten; dichtdoen; in de cel zetten; opbergen; opsluiten; vastzetten; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
partition off afschotten; afschutten
protect afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; conserveren; hoeden; in bescherming nemen; instandhouden; opkomen voor; van alarm voorzien; verdedigen; vrijwaren
screen afschotten; afschutten