Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afzwaaien:


Dutch

Detailed Translations for afzwaaien from Dutch to English

afzwaaien:

afzwaaien verbe (zwaai af, zwaait af, zwaaide af, zwaaiden af, afgezwaaid)

  1. afzwaaien (demobiliseren)
    to demobilize; to demobilise
    • demobilize verbe, américain (demobilizes, demobilized, demobilizing)
    • demobilise verbe, britannique

Conjugations for afzwaaien:

o.t.t.
  1. zwaai af
  2. zwaait af
  3. zwaait af
  4. zwaaien af
  5. zwaaien af
  6. zwaaien af
o.v.t.
  1. zwaaide af
  2. zwaaide af
  3. zwaaide af
  4. zwaaiden af
  5. zwaaiden af
  6. zwaaiden af
v.t.t.
  1. ben afgezwaaid
  2. bent afgezwaaid
  3. is afgezwaaid
  4. zijn afgezwaaid
  5. zijn afgezwaaid
  6. zijn afgezwaaid
v.v.t.
  1. was afgezwaaid
  2. was afgezwaaid
  3. was afgezwaaid
  4. waren afgezwaaid
  5. waren afgezwaaid
  6. waren afgezwaaid
o.t.t.t.
  1. zal afzwaaien
  2. zult afzwaaien
  3. zal afzwaaien
  4. zullen afzwaaien
  5. zullen afzwaaien
  6. zullen afzwaaien
o.v.t.t.
  1. zou afzwaaien
  2. zou afzwaaien
  3. zou afzwaaien
  4. zouden afzwaaien
  5. zouden afzwaaien
  6. zouden afzwaaien
diversen
  1. zwaai af!
  2. zwaait af!
  3. afgezwaaid
  4. afzwaaiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afzwaaien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
demobilise afzwaaien; demobiliseren
demobilize afzwaaien; demobiliseren