Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. beknottend:
  2. beknotten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beknottend from Dutch to English

beknottend:

beknottend adj

  1. beknottend (restrictief; beperkend)

Translation Matrix for beknottend:

NounRelated TranslationsOther Translations
restricting beknotting
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
restricting beknottend; beperkend; restrictief
restrictive beknottend; beperkend; restrictief

beknottend form of beknotten:

beknotten verbe (beknot, beknotte, beknotten, beknot)

  1. beknotten (beperken)
    to confine; to limit; to reduce; to cut back
    • confine verbe (confines, confined, confining)
    • limit verbe (limits, limited, limiting)
    • reduce verbe (reduces, reduced, reducing)
    • cut back verbe (cuts back, cut back, cutting back)
  2. beknotten (inperken)
    restrict; to curtail

Conjugations for beknotten:

o.t.t.
  1. beknot
  2. beknot
  3. beknot
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
o.v.t.
  1. beknotte
  2. beknotte
  3. beknotte
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
v.t.t.
  1. heb beknot
  2. hebt beknot
  3. heeft beknot
  4. hebben beknot
  5. hebben beknot
  6. hebben beknot
v.v.t.
  1. had beknot
  2. had beknot
  3. had beknot
  4. hadden beknot
  5. hadden beknot
  6. hadden beknot
o.t.t.t.
  1. zal beknotten
  2. zult beknotten
  3. zal beknotten
  4. zullen beknotten
  5. zullen beknotten
  6. zullen beknotten
o.v.t.t.
  1. zou beknotten
  2. zou beknotten
  3. zou beknotten
  4. zouden beknotten
  5. zouden beknotten
  6. zouden beknotten
diversen
  1. beknot!
  2. beknot!
  3. beknot
  4. beknottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beknotten:

NounRelated TranslationsOther Translations
limit begrenzing; grens; grenswaarde; limiet; uiterste
VerbRelated TranslationsOther Translations
confine beknotten; beperken beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
curtail beknotten; inperken afnemen; beperken; inkorten; inkrimpen; inperken; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
cut back beknotten; beperken besnoeien; knippen; snoeien; trimmen
limit beknotten; beperken afgrenzen; begrenzen; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; van grenzen voorzien
reduce beknotten; beperken afnemen; afprijzen; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
restrict beknotten; inperken beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren

Wiktionary Translations for beknotten:

beknotten
verb
  1. to limit or restrict
  2. to shorten or abridge
  3. to cut short an animal's tail

Cross Translation:
FromToVia
beknotten confine; limit; restrict; constrain; constrict; curtail; stint; abridge; circumscribe limiter — Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.